ECLI:NL:RBDHA:2025:12457

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
09/393947-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van afpersing, diefstal met braak, diefstal en vernielingen met oplegging van ISD-maatregel

Op 1 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 9 december 2024 in Gouda meerdere strafbare feiten heeft gepleegd, waaronder afpersing, diefstal met braak en vernieling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door bedreiging met geweld, [benadeelde 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een personenauto. Daarnaast heeft hij een fiets en kentekenplaten van andere benadeelden weggenomen en opzettelijk schade toegebracht aan goederen van de Politie en een andere benadeelde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar, gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan [benadeelde 1] van €750,- voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat de beslissing om de ISD-maatregel op te leggen heeft beïnvloed. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen en de verdachte veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/393947-24
Datum uitspraak: 1 juli 2025
Tegenspraak (279 Sv)

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[de verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 26 maart 2025 (pro forma) en 17 juni 2025 (inhoudelijke behandeling).
De raadsman van de verdachte heeft daags voor de terechtzitting van 17 juni 2025 laten weten dat de verdachte om gezondheidsredenen niet kon verschijnen. De dagvoorzitter heeft
daarna op grond van artikel 258, tweede lid, Sv beslist dat de - gezien feit 1 op de dagvaarding - verplichte verschijning van de verdachte achterwege blijft. De verdachte is niet ter terechtzitting verschenen. Wel is de raadsman van de verdachte, mr. W.B. Lisi, ter terechtzitting verschenen en gehoord. De raadsman heeft verklaard uitdrukkelijk gemachtigd te zijn de verdediging te voeren.
De officier van justitie mr. D.F.R. de Vrught heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding tenlastegelegde. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) wordt opgelegd.

De tenlasteleggingAan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1
hij op of omstreeks 9 december 2024 te Gouda met het oogmerk om zich en/of een
ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde 1]
[benadeelde 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een personenauto (Mazda CX5,
kenteken [kenteken 1] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [benadeelde 1]
[benadeelde 1] en/of een derde toebehoorde(n), door die [benadeelde 1] een steen te tonen
en/of tegen die [benadeelde 1] te zeggen: "Ik wil je auto" en/of dat hij, verdachte, de
auto zou meenemen en dat die [benadeelde 1] geen schijn van kans zou hebben
en/of dat die [benadeelde 1] niets moest proberen want dan zou hij, verdachte,
schieten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 december 2024 te Gouda een personenauto (Mazda CX5,
kenteken [kenteken 1] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1]
[benadeelde 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op of omstreeks 9 december 2024 te Gouda een fiets (Gazelle), in elk geval enig
goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander
toebehoorde(n) (uit een kelderbox) heeft weggenomen met het oogmerk om het
zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen fiets onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van braak en/of verbreking;
3
hij op of omstreeks 9 december 2024 te Gouda kentekenplaten ( [kenteken 2] ), in elk
geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 3] , in elk geval aan een
ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen;
4
hij op of omstreeks 10 december 2024 te Gouda opzettelijk en wederrechtelijk een
celdeur, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Politie, Eenheid
Den Haag, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd,
onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
5
hij op of omstreeks 25 november 2024 te Gouda opzettelijk en wederrechtelijk (de
voorruit van) een personenauto (Opel, kenteken [kenteken 3] ), in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 4] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n)
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt

De bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Partiële vrijspraak van feit 1, primair
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op grond van het dossier onvoldoende is komen vast te staan dat de verdachte heeft gezegd dat [benadeelde 1] “niets moest proberen want dan zou hij schieten”. De rechtbank zal de verdachte van dat onderdeel van het onder 1 primair tenlastegelegde vrijspreken.

De bewezenverklaring

Op grond van de bewijsmiddelen heeft de rechtbank de overtuiging bekomen en acht zij wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1
hij op 9 december 2024 te Gouda met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een personenauto (Mazda CX5, kenteken [kenteken 1] , die aan die [benadeelde 1] toebehoorde, door die [benadeelde 1] een steen te tonen en tegen die [benadeelde 1] te zeggen: "Ik wil je auto" en dat hij, verdachte, de auto zou meenemen en dat die [benadeelde 1] geen schijn van kans zou hebben;
2
hij op 9 december 2024 te Gouda een fiets (Gazelle), die aan [benadeelde 2] toebehoorde, (uit een kelderbox) heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen fiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
3
hij op 9 december 2024 te Gouda kentekenplaten ( [kenteken 2] ), die aan [benadeelde 3] , toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen;
4
hij op 10 december 2024 te Gouda opzettelijk en wederrechtelijk een
celdeur, die aan de Politie, Eenheid Den Haag, toebehoorde, onbruikbaar
heeftgemaakt;
5
hij op 25 november 2024 te Gouda opzettelijk en wederrechtelijk de
voorruit van een personenauto (Opel, kenteken [kenteken 3] ), die aan [benadeelde 4] toebehoorde,
heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

De oplegging van de maatregel

Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing, aan meerdere diefstallen waaronder diefstal met braak en aan vernieling. Dit zijn zeer hinderlijke feiten waar de slachtoffers schade en overlast van ondervinden. Daarnaast veroorzaken dergelijke feiten gevoelens van onveiligheid in de samenleving en bij de direct gedupeerden. In het bijzonder wijst de rechtbank hierbij op de afpersing, die erg veel impact heeft gehad op het slachtoffer, zoals ook blijkt uit de toelichting van de vordering tot schadevergoeding die is ingediend. Met het plegen van deze feiten heeft de verdachte blijk gegeven van een totaal gebrek aan respect voor de eigendomsrechten van anderen.
Het strafblad
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van de verdachte van 18 maart 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte veelvuldig onherroepelijk voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Het reclasseringsadvies
Uit het reclasseringsadvies van 17 maart 2025 volgt dat bij de verdachte sprake is van zwakbegaafdheid, een stoornis in het gebruik van cannabis en een stoornis in het gebruik van een amfetamineachtig middel. Verder ontbreekt het hem aan inzicht in zijn problematiek en is er sprake van een hoge mate van onmacht. Zijn psychosociaal functioneren, het middelengebruik, sociaal netwerk, financiën en delictverleden worden door de reclassering als grootste risicofactoren gezien. Het ontbreekt bij de verdachte tevens aan beschermende factoren zoals huisvesting, dagbesteding en een steunend sociaal netwerk. De reclassering schat het recidiverisico hoog in, mede omdat eerder opgelegde interventies in een voorwaardelijk kader niet hebben geleid tot gedragsverandering en bovendien mislukten, omdat de verdachte grensoverschrijdend en agressief gedrag vertoonde. De problematiek van de verdachte vereist langdurige monitoring, behandeling, begeleiding, sturing en motivering. De kans van slagen van een behandeltraject wordt het grootst geacht binnen het kader van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Ondanks dat het gaat om een ingrijpende maatregel ziet de reclassering de maatregel als positief voor zowel de verdachte als de maatschappij. De reclassering concludeert dan ook tot het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
De ‘harde’ ISD-criteria
De rechtbank stelt vast dat de verdachte voldoet aan alle voorwaarden voor het opleggen van de ISD-maatregel, zoals bepaald in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht. Er is een vordering van het Openbaar Ministerie tot oplegging van de ISD-maatregel. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing, meerdere diefstallen, waaronder diefstal met braak en vernieling, misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan. Ook is hij in de vijf jaar voorafgaand aan de door hem begane feiten ten minste driemaal onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel veroordeeld, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Er moet, gelet op het reclasseringsadvies en het strafblad van de verdachte, ernstig rekening mee gehouden worden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan, zodat de veiligheid van goederen het opleggen van de ISD-maatregel eist.
De verdachte voldoet naast deze wettelijke vereisten ook aan de definitie van ‘zeer actieve veelpleger’ uit de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers. Tegen de verdachte zijn in de afgelopen vijf jaar processen-verbaal voor meer dan tien misdrijffeiten opgemaakt, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de datum van het laatst gepleegde feit.
De ‘zachte’ ISD-criteria
Uit het rapport van de reclassering blijkt dat een behandeltraject in een ambulant kader niet van de grond is gekomen, doordat de verdachte zich agressief en grensoverschrijdend gedroeg. Zonder klinische behandeling en begeleiding in een gedwongen en langdurig kader, is de kans groot dat de verdachte op korte termijn weer zal recidiveren. Voorafgaand aan deze terechtzitting heeft de verdachte aangegeven dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel goed voor hem zou kunnen zijn. Gelet op het voorgaande is de rechtbank, evenals de reclassering en de officier van justitie, van oordeel dat ook is voldaan aan de zogenoemde ‘zachte’ ISD-criteria, die inhouden dat er geen reëel alternatief is voor de oplegging van een ISD-maatregel.
Conclusie
Alles afwegende acht de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaar passend en geboden. Gelet op het belang van beveiliging van de maatschappij en van beëindiging van de recidive van de verdachte, en ook om tot een zo optimaal mogelijke behandeling van de problematiek van de verdachte te komen, is de rechtbank van oordeel dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht hierop niet in mindering dient te worden gebracht.

De vordering van de benadeelde partij

[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.100,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat in zijn geheel uit immateriële schade.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De verdediging heeft primair verzocht om de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat niet vast is komen te staan dat sprake is van geestelijk letsel bij de benadeelde partij. Een onderzoek daarnaar zou een onevenredige belasting opleveren voor het strafproces. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om een eventueel toe te wijzen bedrag te matigen.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 1 primair bewezen verklaarde feit. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij daardoor geestelijk letsel heeft opgelopen. Bij de vordering tot schadevergoeding zit immers een behandelverklaring van een psycholoog, inhoudende dat de benadeelde partij vanwege traumaklachten in december 2024 EMDR-therapie heeft ontvangen. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 750,-.
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts aanhangig maken bij de burgerlijke rechter.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van €750,-, bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 9 december 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Aangezien de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 december 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 1] .

In beslag genomen voorwerpen

De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat alle op de beslaglijst genoemde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de rechthebbenden.
De raadsman heeft verzocht om teruggave van de voorwerpen aan de verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Omdat het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan M. Buizer gelasten van het op de beslaglijst onder 2 genoemde voorwerp.
Omdat het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan [benadeelde 2] gelasten van het op de beslaglijst onder 11 genoemde voorwerp.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting kan met betrekking tot de op de beslaglijst onder 1 en 3 t/m 10 genoemde voorwerpen geen persoon als rechthebbende worden aangemerkt. De rechtbank zal daarom de bewaring van deze voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende gelasten.

De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 38m, 38n, 57, 310, 311, 317, 350 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals die ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1, primair:
afpersing;
ten aanzien van feit 2:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
ten aanzien van feit 3:
diefstal;
ten aanzien van feit 4:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort onbruikbaar maken;
ten aanzien van feit 5:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] deels toe tot een bedrag van € 750,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 9 december 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 750,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 december 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [benadeelde 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 15 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
gelast de teruggave aan M. Buizer van het op de beslaglijst onder 2 genoemde voorwerp, te weten: 1 STK Telefoontoestel, Huawai;
gelast de teruggave aan [benadeelde 2] van het op de beslaglijst onder 11 genoemde voorwerp, te weten: 1 STK Fiets Heren;
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de op de beslaglijst onder 1 en 3 t/m 10 genoemde voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Herfkens, voorzitter,
mr. V.J. de Haan, rechter,
mr. W.R. van Hattum, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verhagen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 juli 2025.