Op 11 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van winkeldiefstal. De verdachte, geboren in 1974 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van het stelen van vlees en koffie uit een Albert Heijn in Leiden op 29 maart 2025. Tijdens de zitting op 27 juni 2025 heeft de officier van justitie, mr. R. Limburg, de vordering ingediend, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J. Looman, zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte en het bewijs van de aangifte door de Albert Heijn als voldoende bewijs beschouwd en het feit wettig en overtuigend bewezen verklaard.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het strafblad van de verdachte, waaruit bleek dat hij eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld en dat hij onder een voorwaardelijke ISD-maatregel stond. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze al was omgezet in een onvoorwaardelijke maatregel. De rechtbank heeft de beslissing gegrond op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht, dat van toepassing was ten tijde van de uitspraak.