3.4.1.Bewijsmiddelen
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen.
1. Het in de strafzaak tegen de veroordeelde op 8 mei 2024 gewezen arrest van het gerechtshof Den Haag:
De bewezenverklaring:
hij in de periode van 27 maart 2020 tot en met 29 mei 2020 in Nederland en Engeland, tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel redengevende feiten en omstandigheden ontleent de rechtbank rechtstreeks aan de in de strafzaak gebezigde bewijsmiddelen. In de ontnemingszaak verbindt de rechtbank op grond van dezelfde overwegingen dezelfde gevolgtrekkingen aan die bewijsmiddelen als in de strafzaak.
2. Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel dat op 15 september 2021 is opgemaakt, onderdelen 5.1, 5.2.1, 5.2.2, 5.2.3 (m.u.v. ‘periode 2’)
.
3.4.2.Wederrechtelijk verkregen voordeel uit periode 1 (36e, eerste lid, Sr)
De rechtbank stelt vast dat de veroordeelde voor het medeplegen van de transporten in de periode van 27 maart 2020 tot en met 29 mei 2020 is veroordeeld bij arrest van 8 mei 2024. De betrokkenheid van de veroordeelde staat daarmee in de ontnemingszaak vast. Een niet onherroepelijk vonnis staat niet in de weg aan het opleggen van de ontnemingsmaatregel en het primaire standpunt van de verdediging wordt dan ook niet gevolgd. De rechtbank is derhalve met de officier van justitie van oordeel dat de veroordeelde ten aanzien van periode 1 wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de veroordeelde bij de transporten grote hoeveelheden cocaïne heeft ingelegd voor het transport. Hij trad hierbij op als tussenpersoon van zijn klanten, die blokken cocaïne wilden laten vervoeren. Ook bracht de veroordeelde eigen blokken cocaïne in. Uit de chatgesprekken volgt dat de veroordeelde de winst deelde met ‘ [bijnaam] ’.
Ten aanzien van het eerste transport op 4 mei 2020 zou de veroordeelde 117,5 kilogram cocaïne hebben ingelegd, waarvan 50 kilogram eigen cocaïne . De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de eigen inbreng van de veroordeelde in dit transport niet kan worden vastgesteld. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt dat het, gelet op de context van het gesprek en de rol van de veroordeelde, onaannemelijk is dat met het door hem verzonden bericht “Ja die zijn van mij” de klanten van de veroordeelde werden bedoeld. De rechtbank komt tot het oordeel dat de veroordeelde bij dit transport 50 kilogram cocaïne zelf heeft ingebracht en de behaalde winst voor hem was.
Met betrekking tot de inkoopprijs van de blokken cocaïne volgt uit het ontnemingsrapport dat van een inkoopprijs van € 28.300,- per kilogram cocaïne moet worden uitgegaan en van een verkoopprijs van € 40,500,- per kilogram cocaïne. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat voor de inkoopprijs minimaal € 32.000,- per kilogram cocaïne en voor de verkoopprijs € 37.000,- moet worden gehanteerd. De rechtbank overweegt ten aanzien van de inkoopprijs dat uit het dossier volgt dat als groothandelsprijs voor een kilogram cocaïne een bedrag van € 28.300,- wordt gehanteerd. Daarnaast wijst de rechtbank ook op chatgesprekken waarin gesproken wordt over inkoopprijzen die tussen de € 25.750,- en
€ 27.000,- liggen; prijzen die eerder een indicatie geven voor de inkoopprijs die uit het ontnemingsrapport volgt dan de inkoopprijs die de raadsman hanteert. Ten aanzien van de verkoopprijs overweegt de rechtbank dat de verkoopprijs die in het ontnemingsrapport wordt gehanteerd, wordt ondersteund door de gemiddelde verkoopprijs in Engeland en de chatberichten waarin over soortgelijke prijzen wordt gesproken. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en komt daarmee tot het oordeel dat de inkoop- en verkoopprijzen per kilogram cocaïne kunnen worden gehanteerd die uit het ontnemingsrapport volgen.
Al het voorgaande in aanmerking genomen, gaat de rechtbank voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel in periode 1 uit van de volgende berekening.
Periode 1
Nr. transport
1
2
3
Verzenddatum uit Nederland
04-05-2020
18-05-2020
25-05-2020
Aantal kilogram cocaïne ingelegd
117,5
196
117
Opbrengst
€ 12.200,- x 50 kg = € 610.000,-
€ 400,- x 196 kg = € 78.400,-
€ 400,- x 117 kg = € 46.800,-
Verlies
- € 62.020,-
x
x
Helft van de winst
€ 273.990,-
€ 39.200,-
€ 23.400,-
In totaal: € 273.990,- + € 39.200,- + € 23.400,- = € 336.590,-
De bij deze berekening gebruikte aantallen en bedragen ontleent de rechtbank aan de inhoud van de genoemde wettige bewijsmiddelen. Redengevend voor deze schatting zijn de daar vermelde feiten, omstandigheden en gevolgtrekkingen.
Kosten EncroChat-toestel
Met betrekking tot de kosten voor het afsluiten en het in stand houden van een Encrochat-account, overweegt de rechtbank als volgt.
Op de voet van artikel 36e, achtste lid Sr kunnen kosten die rechtstreeks in verband staan met het begaan van de strafbare feiten waarvoor de ontnemingsmaatregel wordt opgelegd en die redelijkerwijs voor aftrek in aanmerking komen bij de bepaling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering worden gebracht. De wetgever heeft de rechter daarbij grote vrijheid gelaten of en zo ja, in welke mate, hij rekening wil houden met zodanige kosten. De aftrek van kosten dient zich te beperken tot bijzondere gevallen waarin de redelijkheid dit gebiedt. Daarvan zal geen sprake zijn bij de aanschaf van voorwerpen die in aanmerking komen voor onttrekking aan het verkeer of verbeurdverklaring. Een Encrochat-toestel is volgens artikel 36d Sr vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Ten gevolge daarvan dienen de daarmee samenhangende kosten voor het Encrochat-toestel in het geheel voor rekening van de veroordeelde te blijven. De rechtbank zal de gestelde abonnementskosten in die periode ad € 500,- om die reden niet in mindering brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel (ECLI:NL:GHAMS:2025:272). Tussenconclusie
Op grond van het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de veroordeelde ten aanzien van de transporten in de genoemde periode een wederrechtelijk voordeel heeft verkregen van € 336.590,-. Dit voordeel is verkregen door middel van of uit de baten van het bewezenverklaarde strafbare feit in de strafzaak. De grondslag voor ontneming van dit voordeel is daarom een veroordeling als bedoeld in artikel 36e, eerste lid Sr.
3.4.3.Wederrechtelijk verkregen voordeel uit periode 2 (36e, tweede lid, Sr)
Juridisch kader
De rechtbank moet het wederrechtelijk voordeel van de veroordeelde ten aanzien van periode 2 berekenen op basis van artikel 36e lid 2 Sr. Dat betekent dat de rechtbank zal moeten berekenen wat de veroordeelde met het plegen van bepaalde strafbare feiten heeft verdiend. Het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde is door de politie berekend voor de export van cocaïne van Nederland naar Engeland. De rol van de veroordeelde betrof het inleggen van blokken cocaïne voor de transportlijn en het fungeren als tussenpersoon. Periode 2 is door de politie meegenomen in het bepalen van het voordeel voor de export van cocaïne van Nederland naar Engeland maar is niet ten laste gelegd in de hoofdzaak. Dat betekent dat het voor de transporten in deze periode gaat om zogenaamde ‘andere strafbare feiten’. De rechtbank zal daarom moeten vaststellen of er ‘voldoende aanwijzingen’ zijn dat de veroordeelde deze andere strafbare feiten heeft begaan. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is er alleen sprake van ‘voldoende aanwijzingen’ als de rechter buiten redelijke twijfel kan vaststellen dat die andere strafbare feiten door de veroordeelde zijn begaan.
De rechtbank zal aan de hand van genoemd kader beoordelen of er voldoende aanwijzingen zijn dat de veroordeelde in periode 2 wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Berekening politie
Het wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van periode 2 is door de politie in het ontnemingsrapport als volgt berekend. Naar aanleiding van de inbeslagname door de Engelse politie op 29 mei 2020 van een deel van het transport, zijn door DHL in Engeland, twee lijsten met historische transporten aan de Engelse politie verstrekt. Uit het proces-verbaal van bevindingen ‘Berekening historische transporten naar Engeland’ blijkt dat er in de periode van 16 april 2018 tot en met 4 februari 2020 77 transporten zijn geweest. Aan de hand van de drie voltooide transporten in periode 1, waarvan gegevens over het brutogewicht van de pallets (inclusief cocaïne en deklading cartridges), en de hoeveelheid getransporteerde cocaïne bekend zijn uit de Encrochat-berichten, is door de politie berekend dat 50% van het brutogewicht van de pallets bestond uit cocaïne. Op basis van het brutogewicht van die 77 transporten heeft de politie geconcludeerd dat er 7614 kilogram cocaïne voor € 1500,- per kilogram cocaïne zou zijn getransporteerd.
Oordeel van de rechtbank
Hoewel de rechtbank in het dossier aanwijzingen ziet dat de transportlijn veel eerder actief was dan de in de hoofdzaak bewezenverklaarde periode, ziet de rechtbank onvoldoende aanwijzingen om buiten redelijke twijfel te kunnen vaststellen in welke mate de veroordeelde voorafgaande aan de bewezenverklaarde periode betrokken zou zijn geweest bij de transportlijn en welk concreet wederrechtelijk voordeel hij daar uit zou hebben verkregen.
Tussenconclusie
Gelet op voorgaande leidt de rechtbank af dat er onvoldoende aanwijzingen bestaan dat door de veroordeelde andere strafbare feiten zijn begaan, door middel waarvan of uit baten waaruit, de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen en de rechtbank betrekt dit bedrag daarom niet bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.