In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ondernemer, eiser, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder. Eiser had een aanvraag ingediend voor compensatie van de transitievergoeding bij bedrijfsbeëindiging, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat hij niet voldeed aan de voorwaarde dat hij de AOW-leeftijd binnen zes maanden na de aanvraag zou bereiken. Eiser had op 13 september 2022 een ontslagvergunning aangevraagd voor zijn werknemer, maar deze aanvraag was vier maanden te vroeg ingediend, aangezien hij pas op 19 juli 2023 de AOW-leeftijd bereikte. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht de aanvraag had afgewezen, omdat de voorwaarden in het Besluit compensatie transitievergoeding dwingend zijn en eiser niet aan deze voorwaarden voldeed. Eiser voerde aan dat hij niet goed was geïnformeerd door het Uwv en dat de hoorzittingen niet zorgvuldig waren verlopen, maar de rechtbank oordeelde dat er geen concrete toezeggingen waren gedaan door verweerder en dat de hoorzittingen op een aanvaardbare manier waren uitgevoerd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees de kosten af.