ECLI:NL:RBDHA:2025:12516

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
SGR 24/3052
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing compensatie transitievergoeding bij bedrijfsbeëindiging door niet voldoen aan AOW-voorwaarde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ondernemer, eiser, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder. Eiser had een aanvraag ingediend voor compensatie van de transitievergoeding bij bedrijfsbeëindiging, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat hij niet voldeed aan de voorwaarde dat hij de AOW-leeftijd binnen zes maanden na de aanvraag zou bereiken. Eiser had op 13 september 2022 een ontslagvergunning aangevraagd voor zijn werknemer, maar deze aanvraag was vier maanden te vroeg ingediend, aangezien hij pas op 19 juli 2023 de AOW-leeftijd bereikte. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht de aanvraag had afgewezen, omdat de voorwaarden in het Besluit compensatie transitievergoeding dwingend zijn en eiser niet aan deze voorwaarden voldeed. Eiser voerde aan dat hij niet goed was geïnformeerd door het Uwv en dat de hoorzittingen niet zorgvuldig waren verlopen, maar de rechtbank oordeelde dat er geen concrete toezeggingen waren gedaan door verweerder en dat de hoorzittingen op een aanvaardbare manier waren uitgevoerd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees de kosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/3052 CRTV

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , h.o.d.n. V.O.F. [handelsnaam] , gevestigd te [vestigingsplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder,
(gemachtigde: mr. J.S. de Vreeze).

Inleiding

Met het besluit van 2 juni 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de door eiseres gevraagde compensatie transitievergoeding bij bedrijfsbeëindiging afgewezen.
Met het besluit van 22 februari 2024 (het bestreden besluit) is verweerder bij het primaire besluit gebleven.
Tegen dit besluit is door eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Bij brief van 12 februari 2025 heeft eiser een kopie van het op 17 oktober 2024 door hem aan de rechtbank toegezonden formulier Dwangsom bij niet tijdig beslissen toegezonden en verzocht hierop (alsnog) te reageren.
Hierop heeft de rechtbank bij brief van 14 februari 2025 gereageerd met de mededeling dat de dwangsomregeling nadrukkelijk geen betrekking heeft op de beroepsprocedure bij de rechtbank.
Bij brief van 9 april 2025 heeft eiser meegedeeld dat [naam 1] als deskundige ter zitting aanwezig zal zijn.
De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2025 op zitting behandeld. Eiser en [naam 1] zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

1.1.
Eiser exploiteerde de supermarkt V.O.F. [handelsnaam] te Den Haag. Op 7 oktober 1991 trad [naam 2] bij hem in dienst als allround supermarktmedewerkster voor 40 uur per week. Eiser had sedertdien alleen [naam 2] in dienst.
1.2.
Uit het formulier van het Klant Contact Centrum (KCC) van het Uwv komt naar voren dat eiser op 4 mei 2022 telefonisch contact heeft opgenomen en vragen heeft gesteld over de voorwaarden bij een compensatie transitievergoeding bij bedrijfsbeëindiging.
1.3.
Op 13 september 2022 heeft eiser voor het opzeggen van het dienstverband met [naam 2] een aanvraag voor een ontslagvergunning ingediend. Daarbij zijn als redenen vermeld zijn pensioengerechtigde leeftijd en de opzegging door de verhuurder van het pand waar de supermarkt is gevestigd. Op 11 oktober 2022 is de ontslagvergunning verleend. Hierna heeft eiser op 1 november 2022 de arbeidsovereenkomst met [naam 2] opgezegd.
1.4.
Op 30 maart 2023 heeft eiser bij verweerder een aanvraag compensatie transitievergoeding bij bedrijfsbeëindiging ingediend vanwege zijn pensionering. Op deze aanvraag is vermeld dat de transitievergoeding op 29 maart 2023 ad € 26.997,94 volledig is betaald. Op 19 juli 2023 heeft eiser de AOW-leeftijd bereikt.
1.5.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers aanvraag voor de compensatie van een transitievergoeding door opzegging van de arbeidsovereenkomst vanwege bedrijfsbeëindiging geweigerd op de grond dat eiser de AOW-leeftijd nog niet binnen zes maanden, nadat toestemming is gevraagd om de arbeidsovereenkomst op te zeggen, had bereikt. Hiertegen heeft eiser bezwaar, bij verweerder ontvangen op 10 juli 2023, gemaakt. Dit bezwaar is bij brieven van 3 en 17 augustus 2023 aangevuld. In de bezwaarprocedure heeft verweerder eiser om nadere gegevens gevraagd, zoals documenten waaruit blijkt wanneer hij de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt of gaat bereiken en wanneer de definitieve datum van de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten bekend is. Hierop is bij brief van 22 augustus 2023 door eiser gereageerd.
1.6.
Vervolgens heeft er op 12 oktober 2023 een hoorzitting plaatsgevonden. Naar aanleiding van hetgeen op de hoorzitting is besproken, heeft eiser bij brief, ontvangen op 16 oktober 2023 bij verweerder, aanvullende opmerkingen ingediend. Nadat de beslistermijn voor het nemen van de beslissing op bezwaar voor de tweede keer met toestemming van eiser is verlengd, heeft er op 21 december 2023 opnieuw een hoorzitting plaatsgevonden. Hierna is het bestreden besluit genomen.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder zijn beslissing gehandhaafd. Verweerder overweegt dat naar aanleiding van de informatie die tijdens de hoorzitting van 12 oktober 2023 is verkregen de situatie van eiser intern is besproken en met name de nadelige gevolgen van de afwijzing van de gevraagde transitievergoeding. Naar aanleiding hiervan heeft er op 21 december 2023 opnieuw een hoorzitting plaatsgevonden om de nader verkregen informatie met eiser te bespreken. In het bestreden besluit is opgenomen dat de mogelijk nadelige gevolgen van de afwijzing met eiser zijn besproken en dat eiser die gevolgen niet schriftelijk heeft kunnen aantonen. Voorts heeft verweerder overwogen dat is onderzocht of de weigering om de transitievergoeding te compenseren onevenredig is. Daarbij stelt verweerder dat in de wet is bepaald dat compensatie van de transitievergoeding wordt verstrekt als de werkgever de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt binnen zes maanden na de datum waarop de ontslagvergunning is aangevraagd. Er moet voldoende causaal verband bestaan tussen de bedrijfsbeëindiging en het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Eiser heeft meerdere keren aangegeven dat hij de aanvraag te vroeg heeft ingediend omdat hij niet op de hoogte was van de voorwaarden voor het recht op compensatie in geval van bedrijfsbeëindiging. Verweerder is van mening dat dat voor risico voor eiser komt. Daarbij stelt verweerder dat veel informatie over de regeling en de voorwaarden op de website van het Uwv te vinden zijn. Verder overweegt verweerder dat in het geval van eiser niet kan worden gezegd dat de nadelige gevolgen van de afwijzing onevenredig zijn ten opzichte van het doel van de regelgeving. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel niet slaagt en dat evenmin sprake is van een onzorgvuldig besluit.
3. In beroep heeft eiser uiteengezet dat verweerder zijn zorgplicht tot juiste informatieverstrekking heeft nagelaten. Volgens eiser heeft verweerder de zaak beoordeeld op de procedures en niet naar de intentie van de wet, te weten het compenseren van de klein MKB-er die wegens pensionering zijn zaak beëindigt en aanspraak kan maken op de compensatie. Eiser legt uit dat in zijn geval sprake is van een menselijke vergissing en geen opzet, fraude, opzettelijke nalatigheid en/of willens en wetens misleiding van zijn kant. De schade die hij lijdt is ca € 27.000,-, waarbij eiser de vraag opwerpt waarom hij zichzelf als ondernemer zou benadelen. Nadat hij door derden in een later stadium werd gewezen op de gevolgen van zijn fout, heeft hij op 15 mei 2022 persoonlijk telefonisch contact gezocht met het Uwv en gesproken met medewerkster mw. [naam 3] om de ontslagaanvraag ongedaan te maken of op te schorten. Dit was volgens deze medewerkster niet mogelijk. Eiser is van mening dat zijn beroep op het vertrouwensbeginsel wel slaagt. Voorts heeft eiser gesteld dat de hoorzittingen niet zorgvuldig hebben plaatsgevonden omdat het horen door een medewerker van het Uwv heeft plaatsgevonden, terwijl zij ook was betrokken bij de behandeling van de procedure. Dit roept de gedachte van het keuren van eigen vlees. Volgens eiser is door verweerder gezocht naar een causaal verband tussen de geleden schade/het werken na pensionering om de gevraagde transitievergoeding niet te hoeven toe te kennen. Tot slot heeft eiser gewezen op de lange duur van de behandeling van het bezwaar.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
4.1.
Over de compensatie van de betaalde transitievergoeding heeft verweerder in het bestreden besluit het volgende opgenomen.
4.2.
Verweerder heeft gesteld dat om voor compensatie in aanmerking te komen in het geval van een bedrijfsbeëindiging een aantal voorwaarden geldt. Het gaat onder meer om de volgende voorwaarden:
  • Voor in ieder geval één werknemer heeft UWV toestemming gegeven om de arbeidsovereenkomst op te zeggen door (voorgenomen) bedrijfsbeëindiging.
  • De arbeidsovereenkomst is beëindigd, omdat de arbeidsplaats is verdwenen door het beëindigen van de onderneming door pensioen, ziekte of overlijden van de werkgever.
  • Als er sprake is van pensioen dan geldt dat de werkgever de AOW-leeftijd heeft bereikt of dat de werkgever deze leeftijd binnen zes maanden nadat het verzoek is gedaan om de arbeidsovereenkomst op te zeggen bereikt.
4.3.
In het bestreden besluit heeft verweerder voor de grondslag van zijn beslissing onder meer verwezen naar de artikelen 2 en 5 van het Besluit compensatie transitievergoeding bij beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming (hierna: het Besluit).
5. In artikel 5 van het Besluit met betrekking tot pensionering van de werkgever is het volgende bepaald. Compensatie vanwege pensionering wordt verstrekt, indien een natuurlijke persoon als bedoeld in artikel 4, de in artikel 7, onderdeel a, van de AOW bedoelde leeftijd heeft bereikt of zal bereiken binnen zes maanden na indiening van het verzoek om de toestemming, bedoeld in artikel 2 van het Besluit.
6.1.
Vaststaat dat uit het onder 1.2. genoemde KCC-contactformulier van 4 mei 2022 naar voren komt dat een medewerker van het Uwv met eiser de voorwaarden voor de compensatie heeft besproken, zodat eiser ervan op de hoogte was dat indien hij wilde worden gecompenseerd, hij niet eerder dan zes maanden voor zijn pensioen de ontslagvergunning kon aanvragen.
6.2.
Niet in geschil is dat in dit geval niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 5 van het Besluit, dat de ontslagaanvraag voor [naam 2] is ingediend binnen zes maanden voor het bereiken van de AOW-leeftijd door eiser op 19 juli 2023. De aanvraag is op 13 september 2022 bij het Uwv ingediend; dat is vier maanden te vroeg.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in hetgeen eiser heeft aangevoerd terecht geen aanleiding gezien om artikel 5 van het Besluit buiten toepassing te verklaren. De afwijzingsgrond van artikel 5 van het Besluit is immers duidelijk.
6.4.
Gelet op hetgeen eiser heeft aangevoerd bestaat daarover bij eiser geen onduidelijkheid, maar is eiser van mening dat het Besluit te strikt door verweerder wordt uitgelegd. Dit wordt niet gedeeld. Aangezien artikel 5 van het Besluit een dwingendrechtelijke bepaling is, kan verweerder niet anders dan tot afwijzing van de aanvraag van eiser over te gaan nu eiser niet aan de daarin neergelegde voorwaarde voldoet.
6.5.
Bovendien heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank voldoende kansen en tijd van verweerder gekregen om een onderbouwing van zijn stellingen aan te leveren. Hiervan heeft hij echter geen gebruik gemaakt. In bezwaar heeft eiser weliswaar aangevoerd dat hij geen bewijzen voor zijn stellingen had, omdat hij nog belastingaangifte moest doen over het jaar 2023 en over het jaar 2024 nog niet wist wat zijn inkomen zou zijn, maar eiser heeft ook na het verstrijken van deze jaren, hangende de beroepsprocedure bij de rechtbank, geen bewijzen voor zijn stellingen geleverd. Deze stand van zaken is ook op de zitting besproken. Voor de rechtbank staat thans voldoende vast dat eiser die bewijzen niet wil leveren.
6.6.
Voor zover eiser een beroep heeft gedaan op het vertrouwensbeginsel, wordt vastgesteld dat aan eiser geen concrete toezeggingen van de kant van verweerder zijn gedaan of gedragingen hebben plaatsgevonden op grond waarvan eiser de gerechtvaardigde verwachting mocht ontlenen dat hij in aanmerking komt voor de compensatie van de transitievergoeding.
6.7.
Voor zover eiser heeft aangevoerd dat het nemen van de beslissing op bezwaar door verweerder te lang heeft geduurd, heeft verweerder toegelicht dat de beslistermijn twee keer is verlengd met toestemming van eiser. Indien eiser daartegen bezwaar had, had hij dit toen bij de verlengingen van de beslistermijn kenbaar moeten maken. Vastgesteld wordt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom het in het geval van eiser de beslistermijn is verlengd.
6.8.
Voor zover eiser heeft aangevoerd dat de hoorzittingen niet zorgvuldig hebben plaatsgevonden, slaagt ook deze stelling niet. Verweerder heeft toegelicht dat de medewerkster die tijdens de hoorzittingen aanwezig was en betrokken was bij het bestreden besluit, niet betrokken was bij de besluitvorming van het primaire besluit. Deze wijze van besluitvorming is naar het oordeel van de rechtbank aanvaardbaar.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Niet is gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van
J.M. Lo-A-Njoe, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2025.
De griffier is niet in de gelegenheid
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.