ECLI:NL:RBDHA:2025:12544
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker, die wordt vertegenwoordigd door mr. S.H. van Wingerden. De Minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door R. van Dooren, heeft eerder vastgesteld dat de verzoeker geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft op basis van het Unierecht en heeft een verwijderingsmaatregel opgelegd. Dit besluit is genomen op 9 januari 2024, waarna de verzoeker bezwaar heeft aangetekend. Het bezwaar is door de minister op 12 juni 2024 kennelijk ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot het indienen van beroep door de verzoeker.
De zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2025, waarbij zowel de gemachtigde van de verzoeker als de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de rechtbank in een eerdere uitspraak op 20 juni 2025, onder zaaknummer NL24.25721, het beroep van de verzoeker ongegrond heeft verklaard. Hierdoor is er geen noodzaak meer voor een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.J.T. Twijnstra, griffier, en is openbaar gemaakt op 20 juni 2025. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.