ECLI:NL:RBDHA:2025:12560

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
11728699 / RL 25-10195
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële afwikkeling echtscheiding met betrekking tot kinderalimentatie, kinderbijslag en woonlasten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw die in gemeenschap van goederen gehuwd zijn geweest en in 2023 zijn gescheiden. De man vordert terugbetaling van teveel betaalde voorlopige kinderalimentatie, kinderbijslag die hij meent te moeten ontvangen, en woonlasten die hij heeft betaald na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De vrouw verzet zich tegen deze vorderingen en stelt dat de financiële afwikkeling met de echtscheidingsbeschikking is afgedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man inderdaad teveel kinderalimentatie heeft betaald en dat de vrouw de ontvangen kinderbijslag aan de man moet doorbetalen, aangezien de man de zorg voor hun minderjarige zoon had. De vorderingen van de man met betrekking tot woonlasten en andere kosten zijn echter afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De vrouw is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.985,95 aan de man, en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Civiel recht
Team kanton
Zaaknummer: 11728699 / RL 25-10195
Vonnis van 1 juli 2025
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. L.P. Lagerweij,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.F. Niemantsverdriet-Wensink.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 29 november 2024 met producties 1 tot en met 5;
- de conclusie van antwoord van 26 februari 2025;
- de akte van de zijde van de man van 16 mei 2025 met producties 6 tot en met 16;
- de akte van de zijde van de vrouw van 27 mei 2025 met producties 1 en 2;
- het proces-verbaal van het mondeling vonnis van 3 juni 2025 (in de procedure bij team Handel van de rechtbank Den Haag met zaaknummer 677149 HA ZA 24-1060) waarbij de zaak is verwezen naar de kantonrechter.
1.2.
Op 3 juni 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij waren de man en de vrouw aanwezig, ieder bijgestaan door zijn of haar advocaat. Van wat op de mondelinge behandeling is besproken, heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn met elkaar gehuwd geweest in gemeenschap van goederen. In 2023 zijn zij gescheiden. De echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Den Haag van 27 februari 2023 (hierna: de echtscheidingsbeschikking) is op 8 augustus 2023 ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand.
2.2.
De man en de vrouw hebben samen een (op dit moment nog minderjarige) zoon, [minderjarige] , geboren in 2007.
2.3.
Bij beschikking van 6 mei 2022 heeft de rechtbank Den Haag bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 14 april 2022 een bedrag van € 438,-- moest betalen aan voorlopige kinderalimentatie.
2.4.
Bij beschikking van 11 januari 2023 heeft de rechtbank Den Haag die voorlopige voorziening gewijzigd en met terugwerkende kracht (onder meer) bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 11 april 2022 een bedrag van € 37,-- moest betalen aan voorlopige kinderalimentatie. De rechtbank heeft daarover onder meer het volgende overwogen:

Op de zitting zijn partijen overeengekomen dat de kinderalimentatie kan worden gewijzigd naar een bedrag van € 37,-- per maand (..). Nu partijen het over de ingangsdatum niet eens zijn geworden, zal de rechtbank daarover een beslissing nemen. De vrouw heeft op de zitting erkend dat [minderjarige] vanaf 11 april 2022 bij de man woont. In redelijkheid zal de rechtbank de kinderalimentatie wijzigen naar € 37,-- per maand vanaf die datum.
2.5.
Partijen hebben in de echtscheidingsprocedure hun over en weer gedane verzoeken ten aanzien van de (definitieve) kinderalimentatie ingetrokken.
2.6.
In de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank beslist op verschillende verzoeken van partijen ten aanzien van de verdeling van de gemeenschap van goederen die tussen partijen bestond. De slotsom van de beslissingen van de rechtbank over de verdeling is dat partijen over en weer verschillende bedragen aan elkaar verschuldigd zijn.
2.7.
De vrouw heeft tegen (delen van) de echtscheidingsbeschikking hoger beroep ingesteld. Bij beschikking van 25 september 2024 heeft het Gerechtshof Den Haag de echtscheidingsbeschikking bekrachtigd.
2.8.
De vrouw heeft in ieder geval vanaf de maand januari 2023 tot en met de maand oktober 2023 kinderbijslag ontvangen.
2.9.
Op 5 november 2024 is het aandeel van de man in de echtelijke woning bij notariële akte geleverd aan de vrouw.
2.10.
Op 15 december 2024 heeft de man een bedrag van € 4.210,40 aan de vrouw overgemaakt.

3.Het geschil

Vorderingen van de man
3.1.
De man vordert, samengevat en na vermindering van eis, zoals ter zitting door de man toegelicht, de vrouw te veroordelen tot betaling aan hem van:
a. een bedrag van € 1.840,88 aan door de man aan de vrouw betaalde kinderalimentatie in de periode van 11 april 2022 tot 8 augustus 2023. De man voert aan dat hij teveel betaald heeft, omdat het bedrag aan voorlopige kinderalimentatie dat hij moest betalen, door de rechtbank bij beschikking van 11 januari 2023 met terugwerkende kracht is verlaagd van € 438,-- naar € 37,-- per maand;
een bedrag van € 1.145,07 aan door de vrouw ontvangen kinderbijslag in de periode van januari tot en met oktober 2023. De man voert aan dat in die periode [minderjarige] bij hem woonde, en hij dus de kinderbijslag had moeten ontvangen. De vrouw zou dit bedrag dan ook alsnog aan de man moeten (door)betalen;
een bedrag van € 5.935,00 aan door de man voor de vrouw betaalde woonlasten in de periode van 8 augustus 2023 (de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de Burgerlijke Stand) tot 5 november 2024 (de datum van levering van het aandeel van de man in de voormalig echtelijke woning aan de vrouw). De man voert aan dat de vrouw in die periode haar eigen woonlasten moest betalen en zij (zonder de man) in de woning woonde. In de partneralimentatieberekeningen is er bovendien rekening mee gehouden dat partijen in deze periode ieder hun eigen woonlasten zouden betalen. Het bedrag dat de man vordert bestaat uit € 1.007,00 aan belastingen, en € 4.928,00 aan netto hypotheekrentelasten. De man betoogt dat de vrouw deze kosten aan hem moet vergoeden;
een bedrag van € 1.067,16 aan door de man betaalde verzekeringen die op de woning betrekking hebben in de periode van januari 2023 tot en met december 2023 (twaalf maal € 88,93);
een bedrag van € 424,76 aan door Evides in rekening gebrachte verbruikskosten in de periode van februari tot en met oktober 2023;
de door de man gemaakte buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
Verweer van de vrouw
3.2.
Het verweer van de vrouw strekt tot afwijzing van de vorderingen van de man met veroordeling van de man in de kosten van de procedure. Kort weergegeven voert de vrouw het volgende aan.
3.3.
De financiële afwikkeling tussen partijen is met de echtscheidingsbeschikking (en bekrachtiging daarvan door het hof) afgedaan. Ter uitvoering van de echtscheidingsbeschikking moet de man een bedrag van € 18.789,50 aan de vrouw betalen. Daarvan heeft de man € 4.210,40 betaald. De financiële afwikkeling is volledig geweest en voor aanvullingen achteraf is geen ruimte.
3.4.
De vrouw voert ten aanzien van de kinderalimentatie en kinderbijslag kort gezegd aan dat de man dit in de echtscheidingsprocedure aan de orde had moeten stellen. Nu hij dat niet heeft gedaan, bestaat er geen terug- of doorbetalingsverplichting. Daar komt bij dat wat de vrouw heeft ontvangen aan kinderalimentatie en kinderbijslag, is opgegaan aan kosten van [minderjarige] . Zij heeft het geld dan ook niet meer, zodat het (nu nog) aannemen van een terugbetalingsverplichting tot onredelijke gevolgen zou leiden. Ten aanzien van de woonlasten voert de vrouw aan dat zover de man heeft meebetaald, hij al heeft meegeprofiteerd van zijn betalingen, doordat de hypotheekschuld met zijn betalingen is verlaagd en de woning uiteindelijk pas later door de vrouw is overgenomen, tegen een op dat moment gestegen waarde. De man heeft van die hogere waarde zijn deel al ontvangen. Ten aanzien van de kosten van Evides en de (woon)verzekeringen voert de vrouw aan dat deze kosten eveneens met de echtscheidingsbeschikking zijn afgewikkeld; dat het om eigen verzekeringen van de man gaat waarvan hij zelf de kosten moet dragen; en dat de kosten van Evides bij voorschot in rekening worden gebracht, en het dus niet om de daadwerkelijke kosten van verbruik gaat. Aangezien de contracten op naam van de man stonden, zal hij ook de teruggave bij eindafrekening ontvangen hebben.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

a. Voorlopige kinderalimentatie
4.1.
De voorlopige kinderalimentatieverplichting van de man is vastgesteld bij beschikking van 6 mei 2022 en vervolgens met terugwerkende kracht gewijzigd bij beschikking van 11 januari 2023. In die laatste beschikking is overwogen en beslist op de vraag met ingang van elke datum het gewijzigde (lagere) bedrag zou gelden. De beschikking van 11 januari 2023 bepaalt ook de hoogte van wat de man aan de vrouw aan voorlopige kinderalimentatie verschuldigd was. Dat is € 37,-- per maand, met ingang van 11 april 2022.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man aan de vrouw – met tussenkomst van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) – de voorlopige kinderalimentatie heeft betaald zoals die bij beschikking 6 mei 2022 is opgelegd. Daardoor heeft de man meer betaald dan waartoe hij – na de wijziging met terugwerkende kracht - gehouden was. Wat de man teveel betaald heeft, moet de vrouw terugbetalen. Dat op het moment van betaling door de man, de vrouw een rechtsgeldige titel had om het op dat moment geldende bedrag te ontvangen, zoals de vrouw heeft betoogd, maakt dit niet anders.
4.3.
Het verweer van de vrouw dat met een betalingsverplichting met terugwerkende kracht terughoudend moet worden omgegaan vanwege de (mogelijk) onredelijke gevolgen daarvan, slaagt niet. Hoewel het in beginsel juist is dat daarmee terughoudend moet worden omgegaan, volgt in dit geval de terugwerkende kracht van de wijziging van het bedrag aan voorlopige kinderalimentatie al uit de beschikking van 11 januari 2023. De rechtbank heeft in die beschikking over de ingangsdatum van de wijziging beslist. Dat zal de rechtbank in deze procedure dan ook niet nogmaals doen. Ook het verweer van de vrouw dat de man in de echtscheidingsprocedure nihilstelling of wijziging van de kinderalimentatie (met terugwerkende kracht) had moeten verzoeken, en nu hij dat niet heeft gedaan, de verplichting van de man conform de beschikking van 6 mei 2022 in stand blijft, kan niet slagen. De gewijzigde betalingsverplichting van de man volgt rechtstreeks uit de beschikking van 11 januari 2023.
4.4.
Ter zitting heeft de vrouw bevestigd dat het door de man berekende bedrag van
€ 1.840,88 het verschil is tussen wat de man heeft betaald en wat hij op grond van de beschikking van 11 januari 2023 moest betalen in de periode tussen 11 april 2022 en 8 augustus 2023. Dat is dan ook het bedrag dat de vrouw aan de man moet terugbetalen. De kantonrechter zal de vrouw daartoe veroordelen.
b. Kinderbijslag
4.5.
Kinderbijslag is een tegemoetkoming van de overheid in de kosten van een kind en behoort naar zijn aard in beginsel voor het volle bedrag aan het kind ten goede te komen. Het uitgangspunt is dan ook dat de ouder die de zorg voor het kind heeft en de verblijfsoverstijgende kosten betaalt, de kinderbijslag behoort te ontvangen. Ouders kunnen in onderling overleg daarnaast afspraken maken over de verdeling van de kosten van een kind.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat in dit geval [minderjarige] bij de man woonde en het contact tussen [minderjarige] en de vrouw zeer beperkt was in de periode van januari tot en met oktober 2023. De kantonrechter constateert dat de man in de betreffende periode (nagenoeg) alleen de zorg voor [minderjarige] heeft gehad. Dat volgt ook uit de beschikking van 11 januari 2023 waarin bij wijze van voorlopige voorziening [minderjarige] door de rechtbank aan de man is toevertrouwd. Tussen partijen is evenmin in geschil dat de vrouw de kinderbijslag in deze periode heeft ontvangen. De vrouw heeft ter zitting bevestigd dat het gaat om een bedrag van € 1.145,07.
4.7.
De kantonrechter overweegt dan ook dat de man in beginsel de kinderbijslag behoorde te ontvangen, om die vervolgens aan te wenden ter bestrijding van de kosten van [minderjarige] . Nu de vrouw de kinderbijslag heeft ontvangen, had zij die moeten doorbetalen aan de man.
4.8.
Van een uitzondering op dit uitgangspunt kan sprake zijn, als in de door de man aan de vrouw betaalde kinderalimentatie het bedrag van de kinderbijslag verdisconteerd was. Ter zitting hebben partijen erop gewezen dat zij op de mondelinge behandeling voorafgaand aan de beschikking van 11 januari 2023 hebben afgesproken dat de man aan de vrouw een voorlopige kinderalimentatie van € 37,-- zou betalen. Partijen hebben daarbij aangegeven dat op dat moment [minderjarige] al geruime tijd bij de man woonde, en zij ervan uit zijn gegaan bij het afspreken van het bedrag aan voorlopige kinderalimentatie, dat dat (in ieder geval voorlopig) ook zo zou blijven. Bij het maken van de afspraak over het door de man te betalen maandelijkse bedrag, is de kinderbijslag niet ter sprake gekomen en partijen hebben verklaard daar ook niet zelf bij stil te hebben gestaan.
4.9.
De vrouw heeft daarnaast ter zitting het in haar conclusie van antwoord gevoerde verweer toegelicht, dat zij weliswaar heeft geprobeerd [minderjarige] in te laten schrijven op het adres van de man, en dat de kinderbijslag het inschrijvingsadres van [minderjarige] zou ‘volgen’, maar dat dat niet eerder dan in oktober 2023 gelukt is. Dat dat te wijten was aan het ontbreken van medewerking van de man, heeft de man betwist en heeft de vrouw niet nader onderbouwd.
4.10.
De kantonrechter oordeelt dan ook dat uit de toelichting van partijen niet volgt dat de kinderbijslag in de overeengekomen voorlopige kinderalimentatie verdisconteerd was. Daardoor geldt het hierboven gegeven uitgangspunt dat in dit geval de man de kinderbijslag behoorde te ontvangen. Te meer, omdat uit de toelichting van zowel de vrouw als de man blijkt, dat het juist hun beider bedoeling was het inschrijvingsadres van [minderjarige] te wijzigen naar het adres van de man, ook zodat hij de kinderbijslag rechtstreeks van de SVB zou ontvangen. In de periode van januari tot en met oktober 2023 had de man de kinderbijslag ten bedrage van € 1.145,07 moeten ontvangen, of had de vrouw die aan hem moeten doorbetalen. Dat moet zij dan ook alsnog doen. De kantonrechter zal de vrouw daartoe veroordelen.
c. Woonlasten
4.11.
De man vordert terugbetaling van door hem betaalde met de voormalig echtelijke woning verband houdende belastingen en hypotheekrente in de periode van 8 augustus 2023 tot 5 november 2024. In die periode waren partijen gezamenlijk eigenaar van de woning, maar woonde de vrouw met uitsluiting van de man in de woning.
4.12.
Tussen partijen is niet in geschil dat tussen hen gold dat de man de woonlasten van de vrouw zou betalen zolang hij een voorlopige partneralimentatie voldeed. Vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, te weten 8 augustus 2023, gold dat uitgangspunt niet meer. Dat betekent echter niet zonder meer, dat voor de man na die datum geen verplichting meer bestaat om bij te dragen in de kosten van een goed waarvan hij (ook) eigenaar is.
4.13.
De vrouw heeft er nog op gewezen dat beide partijen hebben bijgedragen aan de eigenaarslasten in de periode dat zij gezamenlijk eigenaar waren. In het licht van die betwisting, heeft de man onvoldoende onderbouwd waar de door hem opgevoerde lasten precies betrekking op hebben. Uit de bankafschriften waar de man naar heeft verwezen, blijkt niet wat de aard is van de verplichting waarop de betreffende betalingen betrekking hebben. De stukken waaruit de betalingsverplichtingen blijken, heeft de man niet in het geding gebracht. De belastingen heeft de man omschreven als ‘WOZ’, maar de vrouw heeft er op gewezen dat partijen ook heffingen hebben gedeeld en het (ook) om eigenaarslasten gaat. De man heeft dit niet nader toegelicht. Over de betalingen in verband met de hypotheekschuld heeft de vrouw betwist dat het door de man berekende bedrag juist is en het daadwerkelijk door hem betaalde bedrag betreft. De man heeft aangegeven dat het door hem gevorderde bedrag gebaseerd is op een eigen inschatting, en dat nog onduidelijk is wat hij (netto) uiteindelijk heeft of zal hebben betaald onder deze noemer. Bij die stand van zaken is de vordering van de man onvoldoende onderbouwd en kan de kantonrechter de vordering van de man niet toewijzen.
d. Verzekeringen
4.14.
De man heeft gesteld dat hij betalingen heeft gedaan ten behoeve van de vrouw, omdat hij in de periode van januari tot en met december 2023 een bedrag van in totaal
€ 1.067,16 (twaalf maal € 88,93) heeft betaald aan premies voor ‘woonverzekeringen’. De vrouw heeft betwist dat het (uitsluitend) gaat om aan de woning verbonden verzekeringen. Uit het polisblad volgt dat het gaat om een pakketverzekering op naam van de man, waar (ook) andere verzekeringen deel van uitmaken. De man heeft niet nader onderbouwd waarom de volledige premies voor deze pakketverzekering voor rekening van de vrouw zouden moeten komen. Deze vordering wordt dan ook afgewezen.
e. Evides
4.15.
De man heeft een bedrag van € 424,76 gevorderd aan door Evides aan hem in rekening gebrachte verbruikskosten in de periode van februari tot en met oktober 2023. Uit de overgelegde stukken blijkt dat het gaat om voorschotbetalingen. De vrouw heeft de hoogte van het gevorderde bedrag betwist door te wijzen op het ontbreken van de eindafrekening over het daadwerkelijke verbruik in 2023. De man heeft ter zitting aangegeven niet (meer) over aanvullende informatie te beschikken. Nu de hoogte van het bedrag daarmee niet vast staat, is de vordering van de man niet voldoende onderbouwd en kan die ook niet worden toegewezen.
f. Buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten
4.16.
De man heeft niet gesteld dat hij buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt, zodat de vordering tot betaling door de vrouw van deze kosten wordt afgewezen. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vrouw om aan de man te betalen een bedrag van € 2.985,95;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P. Sarneel en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2025.