In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. F.J. Hoppenbrouwer, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie vanwege het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De rechtbank had eerder, op 29 november 2024, bepaald dat de minister binnen acht weken na die uitspraak moest beslissen. Indien er nader onderzoek nodig was, diende dit binnen twintig weken na de uitspraak te worden meegedeeld aan eiser. Eiser stelt dat de minister binnen deze termijnen geen beslissing heeft genomen en ook geen schriftelijke mededeling heeft gedaan over nader onderzoek.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen, waardoor het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond is verklaard. De rechtbank heeft de minister een termijn van twee weken gegeven om alsnog een besluit te nemen. Tevens is er een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister de termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-. Eiser heeft ook vrijstelling van griffierecht gekregen, omdat hij aan de voorwaarden voor deze vrijstelling voldeed. De rechtbank heeft de minister ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 453,50, omdat eiser een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift.