ECLI:NL:RBDHA:2025:12572

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
NL24.317
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van huwelijksrelatie en belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een verblijfsvergunning regulier voor eiser, die getrouwd is met referente. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in beginsel heeft aangetoond dat er sprake is van een oprechte huwelijksrelatie, maar dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en oordeelt dat er geen zeer bijzondere omstandigheden zijn die de afwijzing van de verblijfsvergunning kunnen rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, wat betekent dat eiser inhoudelijk geen gelijk krijgt. De rechtbank heeft verweerder in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.317

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker,
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
gemachtigde: mr. D.A.H. van den Tillaar.

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf bij echtgenote [naam 1]’ afgewezen.
Bij besluit van 5 augustus 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 12 augustus 2021 tegen dit besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 23 december 2022 (Awb 21/4784) heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en verweerder opgedragen binnen acht weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Bij besluit van 21 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser opnieuw ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 3 januari 2024 beroep tegen het bestreden besluit ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 19 februari 2024 een verweerschrift overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, de tolk [naam 2] en de gemachtigde van verweerder. Ook is referente verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1. Voor de feiten en het juridisch kader verwijst de rechtbank naar de uitspraak van 23 december 2022.
Uitspraak rechtbank
2. In de uitspraak van 23 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder zich ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuwe relevante feiten en omstandigheden. In dit verband overwoog de rechtbank dat verweerder bij de beoordeling van de gestelde invulling van het huwelijk onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op de in deze procedure overgelegde stukken. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat verweerder bij de belangenafweging van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) niet (kenbaar) is ingegaan op de gezondheidstoestand van referente, haar zorgbehoevendheid en de mate waarin referente afhankelijk is van de zorg van eiser. Gelet hierop heeft de rechtbank het besluit van 5 augustus 2021 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft de aanvraag opnieuw aangemerkt als een herhaalde aanvraag en vervolgens afgewezen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daartoe stelt verweerder dat uit de bij de huidige aanvraag overgelegde documenten geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn gebleken omdat ook hieruit niet blijkt dat sprake is van daadwerkelijke invulling van de huwelijksrelatie tussen eiser en zijn echtgenote. Voor zover wel beschermingswaardig gezinsleven zou worden aangenomen kan dit gezinsleven ook buiten Nederland uitgeoefend worden.
Beoordeling
4.1.
Tussen partijen is (opnieuw) in geschil:
- of de invulling van de gestelde huwelijksrelatie voldoende is onderbouwd en daarmee een nieuwe omstandigheid is (eerste geschilpunt); en
- of de gestelde huwelijksrelatie kan afdoen aan de eerdere afwijzing en daarmee een relevante omstandigheid is (tweede geschilpunt).
4.2.
Over het eerste geschilpunt overweegt de rechtbank als volgt.
4.2.1.
De rechtbank stelt voorop dat ook nadat in rechte vast is komen te staan dat sprake is van een schijnhuwelijk, alsnog een oprechte relatie kan ontstaan. Het is aan eiser om aan te tonen dat aan het op 26 februari 2018 voltrokken huwelijk van eiser en referente een oprechte en exclusieve (huwelijks)relatie ten grondslag ligt, feitelijk invulling wordt gegeven aan dit huwelijk en dit huwelijk geen schijnconstructie betreft. Samenwoning is een belangrijke indicatie dat invulling wordt gegeven aan het gezinsleven.
4.2.2.
Eiser voert kort gezegd aan dat verweerder opnieuw onvoldoende oog heeft gehad voor de stukken die hij heeft ingediend. Hij tast in het duister wat hij nog meer aan bewijs moet overleggen.
4.2.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een oprecht huwelijk en dus geen sprake is van gewijzigde omstandigheden. De rechtbank licht dat hieronder toe.
4.2.3.1. Daarbij betrekt de rechtbank de verklaringen van referente. Ter zitting van deze beroepsprocedure heeft referente verklaard:
“Door hem leef ik. Ik lieg niet. Ik ben daarom met hem in 2018 getrouwd. Sinds 2018 woon ik met hem samen.”
In het verslag van de hoorzitting van 21 december 2023 staat:
“Referente geeft aan dat de relatie heel goed is, ze zou niet zonder betrokkene kunnen. Ze zijn met elkaar sinds 2011, en echt getrouwd sinds 2018. Ze heeft niemand anders en kan niemand anders vertrouwen. Betrokkene zorgt voor haar, brengt haar naar afspraken met de auto. Ze zijn echt getrouwd.”
Tijdens de behandeling van het eerdere beroep op zitting van 27 september 2022 heeft referente verklaard:
“Ik ben blij dat we nu samenwonen en getrouwd zijn. Ik kan niet naar Libië of Marokko. Ik woon hier. Ik heb geen familie. Ik heb alleen eiser.”
Uit de e-mail van ASVZ van 29 april 2019 blijkt dat referente over het contact met haar man het volgende heeft aangegeven:

[naam 1] zegt dat haar man haar sterker maakt. Hij is haar medicijn. Haar man begrijpt haar en het is de enige persoon en eigenlijk enige persoon die bestaat uit haar netwerk en die voor haar beschikbaar is in Nederland. Haar familie heeft haar laten vallen. Ze vertrouwd door wat ze meegemaakt heeft in haar leven geen andere personen en durft ook niet naar een dagbesteding. Dit heeft ze ooit geprobeerd maar die druk was veel te hoog en de angst dat er buitenlanders zijn die haar zouden kunnen verklikken bij haar ex-familie.
[naam 1] vindt dat haar man heel belangrijk is en ziet het niet zitten als hij geen verblijfsvergunning krijgt. Als haar man er niet is dan heeft ze het gevoel dat ze in een gevangenis leeft. Hij helpt haar al vanaf 2011.”
Uit het samenstel van verklaringen kan worden afgeleid dat referente gedurende een langere periode consistent verklaart over de rol van eiser in haar leven. Deze consistentie draagt bij aan de geloofwaardigheid dat sprake is van een oprechte huwelijksrelatie. Uit het dossier blijken ook geen indicaties dat referente niet naar waarheid heeft verklaard of daar baat bij heeft. Gelet op het koppelingsbeginsel kan het onrechtmatig verblijf van eiser in Nederland en het inwonen bij referente juist gevolgen hebben voor de sociale voorzieningen die referente ontvangt.
4.2.3.2. Daarnaast betrekt de rechtbank daarbij het proces-verbaal van een gerechtsdeurwaarder van 20 januari 2021. Uit dit proces-verbaal blijkt dat in de woning van referente (aan verzoeker gerichte correspondentie) administratie, roerende zaken – waaronder boven- en onderkleding, schoenen, bad- en douchespullen (in eigendom van eiser) bevonden, alsmede in de keuken een hoeveelheid aanwezig bestek, glas- en servieswerk, een in voorraad hebbende hoeveelheid levensmiddelen en grote hoeveelheid aan voedsel en levensmiddelen in de koelkast. Deze waarnemingen van de gerechtsdeurwaarder leveren naar het oordeel van de rechtbank een aanwijzing op dat eiser samenwoont met referente. Uit het proces-verbaal blijkt ook dat de gerechtsdeurwaarder op verzoek van eiser is langsgekomen op het woonadres van referente. Hoewel de gerechtsdeurwaarder dus niet op een onverwacht moment op het woonadres is langsgekomen biedt dit niet alleen al daarom een grondslag voor het ontnemen van elke bewijskracht aan dit stuk. Een aangekondigd huisbezoek impliceert namelijk niet zonder meer dat de spullen van eiser in de woning van referente zijn neergelegd met het oogmerk om de gerechtsdeurwaarder te misleiden over de leefsituatie in de woning.
4.2.3.3. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat onduidelijk is hoe de relatie sinds 2018 is gewijzigd. Al in de vorige beroepsprocedure heeft eiser uitgelegd dat de omstandigheden ten opzichte van de vorige verblijfsprocedure zijn gewijzigd in die zin dat hij sinds juni 2018 – althans na de ongegrondverklaring van het bezwaar in de vorige verblijfsprocedure – samenwoont met referente op de [adres]. Ten onrechte heeft verweerder deze uitleg van eiser buiten beschouwing gelaten en enkel de verklaringen van eiser hierover tijdens de hoorzitting betrokken.
4.2.4.
Gelet op al het voorgaande heeft eiser in beginsel aangetoond dat sprake is van een oprechte huwelijksrelatie. Indien verweerder twijfels heeft over de invulling van de gestelde huwelijksrelatie, ligt het bij deze stand van zaken op zijn weg daarnaar onderzoek te doen. Verweerder kan nader onderzoek doen bijvoorbeeld door een onaangekondigd huisbezoek af te leggen.
Tussenconclusie
5. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb.
Definitieve geschilbeslechting
6. De rechtbank beoordeelt hierna of er aanleiding bestaat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven.
7.1.
Over het tweede geschilpunt overweegt de rechtbank als volgt.
7.1.1.
De rechtbank stelt voorop dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op respect voor het gezinsleven een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van eiser bij de uitoefening van het gezinsleven enerzijds en het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend dient te zijn. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken.
7.1.2.
Eiser voert kort gezegd aan dat in de belangenafweging de sociale, emotionele en financiële banden onvoldoende tot uiting komen. Ook is (vanwege onder meer de medische toestand van referente) het niet mogelijk voor eiser en referente om zich te vestigen in Marokko of Libië.
7.1.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging betrokken en zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de belangenafweging in het nadeel van eiser en referente uitvalt. De rechtbank licht dat hieronder toe.
7.1.4.
Verweerder heeft om te beginnen terecht gesteld dat eiser en referente op
26 februari 2018 in Nederland zijn gehuwd, terwijl zij wisten dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland had. Gelet op deze situatie heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank, die hierbij verwijst naar (bijvoorbeeld het arrest van het EHRM in de zaak Jeunesse van 3 oktober 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1003JUD001273810, terecht dat het niet toestaan van verblijf aan eiser slechts in ‘uitzonderlijke omstandigheden’ (exceptional circumstances) in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
7.1.5.
Verder heeft verweerder terecht gesteld dat niet is gebleken dat er zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen. Er bestaan namelijk geen objectieve of subjectieve belemmeringen, of andere omstandigheden die het anderszins onmogelijk maken, om het gezinsleven met referente (in ieder geval) in Libië uit te oefenen. Of eiser het gezinsleven met referente in Marokko kan uitoefenen kan daarom in het midden worden gelaten.
7.1.5.1. Verweerder heeft kunnen betrekken dat niet is gebleken dat referente om medische redenen eiser niet kan volgen naar Libië. Uit het overgelegde onderzoeksrapport Wmo van 27 januari 2020 blijkt dat referente kampt met ernstige psychische beperkingen, een lichte verstandelijke beperking en ptts en dat zij daarvoor begeleiding zonder behandeling van ASVZ krijgt. Hieruit blijkt echter niet dat eiser degene is die de begeleiding moet bieden. Bovendien staat in dit onderzoeksrapport vermeld dat als eiser wegvalt dit vermoedelijk betekent dat er meer zorg op referente moet worden ingezet, hetgeen impliceert dat de aan referente geboden zorg en begeleiding (desgewenst) kan worden uitgebreid. Dat referente niet langer aanspraak kan maken op deze professionele hulp is niet gesteld of gebleken. Aldus heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat referente exclusief afhankelijk is van zijn zorg. Uit de beschikbare medische informatie volgt evenmin dat referente voor haar zorg en begeleiding is gebonden aan Nederland. Eiser heeft geen begin van bewijs geleverd waar uit blijkt dat in Libië deze ondersteuning voor referente niet beschikbaar zal zijn. De enkele stelling van eiser dat de toegang tot Libië voor referente niet is gegarandeerd of mogelijk is omdat zij niet in het bezit is van de Libische nationaliteit en arbeidsongeschikt is biedt geen aanknopingspunten voor een andersluidende conclusie. Eiser heeft bijvoorbeeld geen stuk overgelegd waaruit blijkt dat een eventuele verblijfsaanvraag van referente door de Libische autoriteiten is afgewezen.
7.1.4.2. Daarnaast heeft verweerder kunnen betrekken dat niet is gebleken dat eiser vanwege asielgerelateerde gronden niet terug kan keren naar Libië. Weliswaar was eiser in het bezit gesteld van een asielvergunning gelet op de gegronde vrees voor vervolging van de zijde van het Khadaffi-regime, maar deze asielvergunning is met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat de grond voor verlening is komen te vervallen. Omdat er een regimewisseling heeft plaatsgevonden heeft eiser in die zin geen beschermingsbehoefte meer. Bovendien is van nieuwe asielmotieven geen sprake. Eiser heeft niet uitgelegd waarom hij behoort tot een van de in het landgebonden asielbeleid ten aanzien van Libië opgenomen risicoprofielen. De enkele verwijzing daartoe is onvoldoende.
7.1.4.3. Tot slot heeft verweerder kunnen betrekken dat hoewel eiser een geruime tijd in Nederland blijft deze omstandigheid niet maakt dat hij een zodanige binding met Nederland heeft dat het voor hem onmogelijk is om samen met referente naar (met name) Libië te vertrekken en daar hun gezinsleven uit te oefenen. Daarbij is van belang dat eiser in Libië is geboren en zijn eerste vijfentwintig levensjaren daar heeft doorgebracht. Eiser heeft gestudeerd en gewerkt in Libië en is bekend met de taal en cultuur. Ook onderhoudt eiser nog contact met zijn familie in Libië. Kortom: eiser heeft sterke banden met Libië.
7.1.5.
Nu uitzonderlijke omstandigheden ontbreken, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het belang van eiser bij uitoefening van zijn gezinsleven minder zwaar weegt dan het Nederlands algemeen belang bij het niet toestaan van verblijf aan eiser. Gelet daarop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld de invulling van de huwelijksrelatie geen relevante omstandigheid is als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Gelet hierop heeft verweerder de aanvraag van eiser met toepassing van
artikel 4:6, tweede lid, van de Awb kunnen afwijzen.
Eindconclusie
8. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb, te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Dit betekent dat het beroep weliswaar gegrond is, maar dat eiser inhoudelijk geen gelijk krijgt in zijn zaak.
Proceskosten
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt zij verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Toegekend wordt € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- bij een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van mr. D.J. Bes, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.