1.5.Eiser heeft op 12 oktober 2023 een aanvraag tot het wijzigen van de verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 1]’ naar een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid in loondienst op grond van het verdrag tussen de Europese Unie en Turkije’ ingediend. Op zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat in het besluit van 1 februari 2024 op deze aanvraag opnieuw is vastgesteld dat eiser vanaf 16 juli 2023 een verblijfsrecht ontleent aan artikel 6, eerste lid, derde gedachtestreepje, van het Besluit 1/80.
2. Verweerder heeft de afwijzing van de wijzigingsaanvraag van eiser bij bestreden besluit gehandhaafd omdat eiser op het moment van de aanvraag niet voldeed aan de voorwaarden voor het verlengen van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning. Eiser komt dus geen geslaagd beroep op artikel 3.51, negende lid, onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 toe. Eiser kan ook geen rechten ontlenen aan artikel 7 van Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije (Besluit 1/80), omdat hij niet drie jaar in Nederland heeft verbleven als gezinslid van een Turkse werknemer. Eiser ontleent wel een recht op voortgezet verblijf aan artikel 6, eerste lid, derde gedachtestreepje, van Besluit 1/80, aldus verweerder.
3. De relevante wet- en regelgeving staat in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Eiser betoogt dat verweerders interpretatie van artikel 7 van Besluit 1/80 onjuist is. Het doet niet ter zake dat eiser rechtmatig verblijf heeft gehad bij twee Turkse werknemers in plaats van één. Van belang is enkel dat eiser, nadat hij als gezinslid van een Turkse werknemer is toegelaten, tenminste drie jaar legaal verblijf heeft gehad. Het in het bestreden besluit aangehaalde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 17 april 1997, ECLI:EU:C:1997:205 in de zaak Kadiman is niet van toepassing. In die zaak ging het om de vraag hoe moest worden omgegaan met de onderbreking van het samenleven in gezinsverband. In onderhavige zaak heeft eiser gedurende drie jaar onder één dak gewoond met een Turkse werknemer.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen verblijfsrecht heeft opgebouwd op grond van artikel 7 van Besluit 1/80 omdat hij geen drie jaar heeft samengewoond met zijn oorspronkelijke verblijfsgever. Aan eiser is destijds toestemming verleend om zich in het kader van de gezinshereniging bij de Turkse werknemer in Nederland te voegen. Deze gezinshereniging bij de oorspronkelijke verblijfsgever was de enige rechtvaardiging van het inreis- en verblijfsrecht van eiser, aldus verweerder. Naast het in het bestreden besluit aangehaalde arrest Kadiman heeft verweerder in zijn verweerschrift ook verwezen naar de arresten van het Hof van 18 juli 2007, ECLI:EU:C:2007:442 en 16 juni 2011, ECLI:EU:C:2011:395 in de zaken Pehlivan en Derin.