In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2025 een beschikking gegeven inzake de voortzetting van een crisismaatregel voor een betrokkene, geboren in 1982, die momenteel verblijft in een GGZ-accommodatie. De officier van justitie had op 16 juni 2025 een verzoek ingediend tot voortzetting van de crisismaatregel, die oorspronkelijk op 15 juni 2025 was genomen. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de betrokkene zelf, die bijgestaan werd door zijn advocaat, mr. B.F. van Es. De arts-assistent en coassistent waren ook aanwezig om hun bevindingen te delen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor de betrokkene, waaronder levensgevaar en maatschappelijke teloorgang. De betrokkene heeft suïcidale gedachten geuit en heeft in het verleden een zelfmoordpoging gedaan, wat in verband staat met zijn drugsgebruik. De rechtbank oordeelt dat verplichte zorg noodzakelijk is om het dreigende nadeel af te wenden. De rechtbank verleent daarom een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel, die een geldigheidsduur heeft van drie weken, tot en met 10 juli 2025. De rechtbank wijst het meer of anders verzochte af, en benadrukt dat de voorgestelde verplichte zorg evenredig en effectief is.
De beschikking is gegeven door rechter A.M.M. Vingerling, bijgestaan door griffier P.S.R. Nieman, en is uitgesproken ter openbare zitting. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.