ECLI:NL:RBDHA:2025:12649

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
C/09/650097 / FA RK 23-4743
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en erkenning buitenlandse beschikking

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, waarbij nevenvoorzieningen zijn verzocht. De vrouw verzocht om erkenning van een buitenlandse beschikking van een Rwandese rechter met betrekking tot de echtscheiding en alimentatie, maar niet voor de beslissing over de minderjarige. De rechtbank heeft de echtscheiding erkend, maar het verzoek om eenhoofdig gezag over de minderjarige afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de Rwandese rechter geen rechtsmacht had over de minderjarige, aangezien deze haar gewone verblijfplaats in Nederland had. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw vastgesteld, en de man is verplicht om kinderalimentatie van € 634,- per maand te betalen. Het verzoek om partneralimentatie is afgewezen, omdat de vrouw onvoldoende onderbouwing heeft gegeven. De rechtbank heeft ook geen beslissing genomen over de verdeling van pensioenrechten, omdat het verzoek onvoldoende concreet was. De proceskosten zijn gecompenseerd. De uitspraak is openbaar gedaan en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummers: FA RK 23-4743 (echtscheiding) en FA RK 24-4191 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/650097 (echtscheiding) en C/09/667811 (verdeling)
Datum beschikking: 1 juli 2025

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 20 juni 2023 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: eerst mr. J.H. Weermeijer-Patist, nu mr. A.L. Weterings te Leiden.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.S. Odink te Den Haag.

Procedure

Bij beschikking van 10 september 2024 van deze rechtbank is de behandeling van het verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen aangehouden in afwachting van de uitspraken van de Rwandese rechter in de daar aanhangige echtscheidingsprocedure.
De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:
  • de brief van 25 november 2024, met bijlagen, van de vrouw;
  • de brief van 24 december 2024, met bijlage, van de man;
  • het F9-formulier van 27 januari 2025 van de vrouw;
  • het F9-formulier van 28 januari 2025, met bijlage, van de man;
  • het F9-formulier van 9 mei 2025, met bijlagen, van de vrouw;
  • het F9-formulier van 9 mei 2025, met bijlagen, van de man;
  • het e-mailbericht van 9 mei 2025, met bijlagen, van de man;
  • het e-mailbericht van 19 mei 2025, met bijlagen, van de man.
Op 20 mei 2025 is de behandeling op de zitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de man bijgestaan door zijn advocaat en de vrouw bijgestaan door haar advocaat.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft alles wat in de vorige beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
De uitspraak in Rwanda
Op 14 maart 2023 heeft Kicukiro Primary Court in Rwanda in de daar aanhangige echtscheidingsprocedure uitspraak gedaan over de echtscheiding, de kinderalimentatie en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] . Op 12 september 2024 heeft de Nyarugenge Intermediate Court sitting in Civil Matters in Appeal een andersluidende uitspraak gedaan over de kinderalimentatie: ‘
Orders [de man] to regulary pay the alimony of eight hundred euro (800 Euro) monthly until the child [minderjarige] reached the age of maturity (18 years old).’ De echtscheiding is op 12 september 2024 in Rwanda ingeschreven.
Echtscheiding
De Rwandese rechter heeft de echtscheiding al uitgesproken tussen de man en de vrouw. Partijen hebben hun verzoeken tot echtscheiding in deze Nederlandse procedure gehandhaafd voor het geval de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak in Nederland niet kan worden erkend.
Op grond van artikel 10:57 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt een in het buitenland na een behoorlijke rechtspleging verkregen ontbinding van het huwelijk in Nederland erkend, indien zij tot stand is gekomen door de beslissing van een rechter of andere autoriteit en indien aan die rechter of andere autoriteit daartoe rechtsmacht toekwam. Op grond van artikel 10:59 BW wordt aan een in het buitenland tot stand gekomen ontbinding van het huwelijk erkenning onthouden indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde. Daarvan is sprake als deze evident in strijd is met waarden en normen die in de Nederlandse rechtsorde als fundamenteel worden beschouwd.
De rechtbank overweegt dat de echtscheiding is uitgesproken door de in Rwanda bevoegde rechtbank conform het Rwandese recht, waarbij beide partijen in de procedure zijn verschenen en gehoord. De uitspraak is dus tot stand gekomen na behoorlijke rechtspleging
door een rechter die – omdat partijen zijn gehuwd in Rwanda en de vrouw de Rwandese nationaliteit heeft – rechtsmacht toekwam. Gesteld noch gebleken is dat de erkenning van de door de rechter in Rwanda uitgesproken ontbinding van het huwelijk onverenigbaar is met de Nederlandse openbare orde. Gelet op het voorgaande wordt de uitspraak van de Rwandese rechter ten aanzien van de echtscheiding in Nederland erkend en moet de Nederlandse rechter zich op grond van artikel 12 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) onbevoegd verklaren. Omdat de verzoeken om in deze procedure de echtscheiding uit te spreken enkel werden gehandhaafd voor het geval de uitspraak van de Rwandese rechtbank niet zou kunnen worden erkend, beschouwt de rechtbank deze verzoeken als ingetrokken.
De rechtbank zal hierna voor elke nevenvoorziening apart beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is een beslissing te nemen.
Huurrecht
De vrouw heeft haar verzoek (V) op 27 januari 2025 ingetrokken. De rechtbank hoeft op dit punt dus geen beslissing meer te nemen.
Gezag, hoofdverblijfplaats en zorgregeling
Kan de Rwandese uitspraak worden erkend?
De Rwandese rechter heeft een uitspraak gedaan over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] . Omdat de Rwandese rechter een beslissing heeft genomen, moet de rechtbank eerst beoordelen of deze beslissing in Nederland kan worden erkend.
De Hoge Raad heeft in de Gazprom-uitspraak (ECLI:NL:HR:2014:2838) bevestigd dat een buitenlandse beslissing van rechtswege moet worden erkend, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is;
de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging;
de erkenning van de buitenlandse beslissing is niet in strijd met de Nederlandse openbare orde;
e buitenlandse beslissing is niet onverenigbaar met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is.
De rechtbank is van oordeel dat de uitspraak van de Rwandese rechter ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] niet kan worden erkend, omdat de Rwandese rechter geen rechtsmacht toekomt. [minderjarige] heeft en had ten tijde van de echtscheidingsprocedure bij de Rwandese rechter haar gewone verblijfplaats in Nederland en ook beide ouders hadden op dat moment hun gewone verblijfplaats in Nederland. De bevoegdheid van de rechter moet worden bepaald aan de hand van de bepalingen in het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (HKBV 1996). Op grond van artikel 5 HKBV 1996 is de rechter van de gewone verblijfplaats van een kind bevoegd maatregelen te nemen die strekken tot de bescherming van diens persoon of vermogen. Op grond van artikel 10 HKBV 1996 heeft een rechter in een echtscheidingsprocedure ook bevoegdheid tot het nemen van maatregelen ten aanzien van een kind dat zijn gewone verblijfplaats elders heeft, indien een van de ouders zijn of haar gewone verblijfplaats heeft in de staat (van de scheidingsrechter) en de ouderlijke verantwoordelijkheid over het kind heeft. Nu geen van de ouders de gewone verblijfplaats in Rwanda had, was de Rwandese rechter niet bevoegd beslissingen over [minderjarige] te nemen. Dat betekent dat de Nederlandse rechter, als rechter van het land van de gewone verblijfplaats van [minderjarige] , bevoegd is om beslissingen te nemen over [minderjarige] .
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op de voorliggende verzoeken.
Inhoudelijke beoordeling
Gezag
De vrouw verzoekt om haar met het eenhoofdig gezag te belasten. De vrouw stelt dat zij de dagelijkse verzorging op zich neemt en alle besluiten over school en bijvoorbeeld medische aangelegenheden neemt. De man en [minderjarige] hebben weinig contact met elkaar en de man is niet op de hoogte van wat er in het leven van [minderjarige] speelt. Hierdoor kan hij niet goed inschatten welke beslissingen passend zijn. Gelet op de beperkte rol die de man speelt en zijn mogelijke verhuizing naar Rwanda of Kenia waardoor het moeilijk zal zijn om het gezag feitelijk gezamenlijk uit te oefenen, is het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat het gezag alleen aan de vrouw toekomt.
De man stelt dat er geen reden is om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Volgens de man is er geen sprake van dat [minderjarige] klem of verloren raakt tussen haar ouders. De man heeft nooit beslissingen over [minderjarige] tegengehouden. De ouders zijn in staat om samen beslissingen te nemen, ook wanneer de man terugkeert naar Kenia. De afstand tussen Nederland en Kenia betekent niet dat de ouders niet meer samen beslissingen over [minderjarige] kunnen nemen.
De rechtbank overweegt als volgt. Het wettelijk uitgangspunt is dat ouders het gezag over hun minderjarige kinderen gezamenlijk uitoefenen. Op grond van artikel 1:251a lid 1 BW kan het gezamenlijk gezag worden beëindigd indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een van de gronden om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Wat de vrouw stelt is geen reden om haar met het eenhoofdig gezag te belasten. Beide ouders hebben de verantwoordelijkheid om elkaar op de hoogte te houden van wat er speelt in het leven van [minderjarige] en zij moeten elkaar over en weer informeren over en betrekken bij beslissingen die genomen moeten worden. De rechtbank is niet gebleken dat de man onbereikbaar is voor de vrouw als er beslissingen over [minderjarige] genomen moeten worden, dat hij de vrouw belemmert in de uitoefening van het gezag of dat er beslissingen zijn die door de man worden tegengehouden. De rechtbank ziet in het gegeven dat de man (al dan niet tijdelijk) zal verhuizen naar Kenia ook geen belemmering voor het gezamenlijk uitoefenen van het gezag. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat geen sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren raakt tussen haar ouders als zij gezamenlijk belast blijven met het gezag en dat ook niet is gebleken dat beëindiging van het gezamenlijk gezag anderszins in het belang van [minderjarige] is. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw daarom afwijzen.
Hoofdverblijfplaats en zorgregeling
De ouders zijn het erover eens dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vrouw toewijzen. De ouders zijn het er ook over eens dat zij in onderling overleg aan de hand van de wens van [minderjarige] een zorgregeling zullen vaststellen. Gelet op de leeftijd van [minderjarige] , 15 jaar oud, vindt de rechtbank dat een passende afspraak. Dat betekent dat de rechtbank over de zorgregeling geen beslissing hoeft te nemen.
Kinderalimentatie
Kan de Rwandese uitspraak worden erkend?
De Rwandese rechter heeft al een uitspraak gedaan over de door de man te betalen kinderalimentatie. Omdat de Rwandese rechter een beslissing heeft genomen, moet de rechtbank eerst beoordelen of deze beslissing in Nederland kan worden erkend.
Gelet op de hiervoor genoemde voorwaarden, komt de rechtbank tot de conclusie dat de uitspraak van de Rwandese rechter ten aanzien van de kinderalimentatie in Nederland kan worden erkend. De uitspraak is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging. De rechtbank is van oordeel dat de rechtsmacht van de Rwandese rechter berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is; de rechter in de echtscheidingsprocedure is bevoegd als het alimentatieverzoek als nevenverzoek in die procedure is ingediend. Verder is de erkenning van de uitspraak niet in strijd met de Nederlandse openbare orde en ten slotte is niet gebleken van andere tussen partijen gegeven beslissingen die onverenigbaar zijn met erkenning van de uitspraak.
De rechtbank begrijpt echter uit de standpunten van beide partijen dat zij vinden dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden waardoor de Nederlandse rechter op grond van een nieuwe berekening de kinderalimentatie moet vaststellen. De vrouw is namelijk meer gaan verdienen en de man zal per 1 juli 2025 niet langer in Den Haag werkzaam zijn voor de Verenigde Naties ( [instantie 2] ). Daarom zal de rechtbank het verzoek hierna inhoudelijk beoordelen.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat [minderjarige] in Nederland woont, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het alimentatieverzoek. Op het verzoek tot kinderalimentatie zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
Behoefte
Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van [minderjarige] € 870,- per maand bedroeg in 2023. Geïndexeerd naar 2025 bedraagt deze behoefte € 984,- per maand.
Draagkracht vrouw
De vrouw is werkzaam bij [instantie 1] en is in Nederland niet belastingplichtig voor de inkomstenbelasting. De rechtbank zal daarom een netto berekening maken.
De rechtbank gaat voor de bepaling van de draagkracht van de vrouw uit van het inkomen zoals dat blijkt uit de overgelegde verklaring van haar werkgever van 30 april 2025 en de bijgevoegde salarisstroken van februari, maart en april 2025. De vrouw ontvangt een ‘annual salary’ van € 34.289,33 per jaar, een ‘dependents allowance’ van € 1.500,- per jaar en een ‘supplement’ van € 6.000,- per jaar. Op basis van dit inkomen berekent de rechtbank het NBI van de vrouw op afgerond € 3.482,- netto per maand.
De rechtbank gebruikt voor de berekening van de draagkracht de formule:
70% x [NBI – (0,3 NBI + € 1.310,-)]
De draagkracht van de vrouw bedraagt dan € 789,- per maand.
Draagkracht man
De man is werkzaam bij de [instantie 2] en is in Nederland eveneens niet belastingplichtig voor de inkomstenbelasting. De rechtbank zal daarom weer een netto berekening maken.
Uit de door de man overgelegde salarisstroken van maart en april 2025 blijkt dat het inkomen van de man (‘total earnings’ minus ‘ total deductions’) gemiddeld € 5.523,36 netto per maand bedraagt. Hoewel de man stelt dat uit de door hem overgelegde e-mail van 8 mei 2025 met onderwerp ‘Separation on expiration of appointment’ blijkt dat hij per 30 juni 2025 geen werk meer heeft, vindt de rechtbank het redelijk om rekening te houden met een verdiencapaciteit overeenkomend met zijn laatst verdiende inkomen. De rechtbank gaat er vanuit dat de man, zoals hij zelf ook tijdens de zitting heeft aangegeven, binnen afzienbare tijd een andere baan vindt. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank rekening houden met een NBI van afgerond € 5.523,- per maand.
De rechtbank gebruikt voor de berekening van de draagkracht de formule:
70% x [NBI – (0,3 NBI + € 1.310,-)]
De draagkracht van de man bedraagt dan € 1.789,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
De draagkracht van de ouders samen is € 2.578,- per maand. Dit is voldoende om in de behoefte van [minderjarige] te voorzien. De rechtbank heeft daarom een draagkrachtvergelijking gemaakt. Van de totale behoefte van [minderjarige] komt een gedeelte van € 683,- voor rekening van de man en een gedeelte van € 301,- voor rekening van de vrouw.
Zorgkorting
De ouders zijn het erover eens dat sprake is van een zorgkortingspercentage van 5%.
De zorgkorting bedraagt dan € 49,- per maand (5% van € 984,-).
De zorgkorting strekt in mindering op het hiervoor berekende aandeel van de man. De door de man te betalen bijdrage bedraagt dan (€ 683 - € 49 = ) € 634,- per maand.
Ingangsdatum
De rechtbank vindt het redelijk om de datum van deze beschikking als ingangsdatum voor de kinderalimentatie vast te stellen.
Conclusie
De rechtbank zal beslissen dat de man vanaf vandaag een kinderalimentatie voor [minderjarige] aan de vrouw moet betalen van € 634,- per maand. Wat meer of anders is verzocht zal de rechtbank afwijzen.
Aanhechten berekening
De door de rechtbank gemaakte berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Partneralimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de vrouw in Nederland woont, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het alimentatieverzoek. Op het verzoek tot partneralimentatie zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw stelt dat de in de voorlopige voorzieningenprocedure vastgestelde partneralimentatie recht doet aan haar belangen en in overeenstemming is met haar huwelijksgerelateerde behoefte en de draagkracht van de man. Daarom verzoekt de vrouw een partneralimentatie gelijk aan de beslissing van de rechtbank in de voorlopige voorzieningenprocedure, te weten € 331,- per maand.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw haar verzoek onvoldoende heeft onderbouwd. De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen het verzoek en hierbij onder meer uiteengezet dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en dat de man geen draagkracht heeft om de gevraagde partneralimentatie te betalen. De vrouw heeft haar verzoek vervolgens niet nader onderbouwd. Mede gelet op het tijdens de zitting door de vrouw zelf ingenomen standpunt dat zij nu in principe genoeg verdient, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat aan de zijde van de vrouw sprake is van een aanvullende behoefte. De rechtbank zal daarom het verzoek afwijzen.
Verdeling
Partijen hebben allebei hun eerder ingediende verzoeken ingetrokken. Dat betekent dat de rechtbank op dit punt geen beslissing meer hoeft te nemen.
Pensioen
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man binnen veertien dagen na de datum van de beschikking de nodige informatie voor de verevening van de pensioenrechten zal dienen te verschaffen. Voor zover de vrouw tijdens de zitting haar verzoek heeft willen aanvullen in die zin dat zij ook verzoekt om pensioenverevening van de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten in overeenstemming met de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Wvps), is de rechtbank van oordeel dat het verzoek onvoldoende concreet en onvoldoende onderbouwd is. De vrouw heeft geen standpunten ingenomen over de rechtsmacht en het toepasselijk recht en of de Wvps überhaupt van toepassing is op het pensioen van de man bij de [instantie 2] . De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om – zoals tijdens de zitting verzocht – op grond van artikel 69 Rv te bevelen dat de procedure enkel voor dit verzoek moet worden voortgezet bij Team Handel volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure. De rechtbank zal het verzoek afwijzen.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , [land] , de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw;
*
bepaalt – met wijziging in zoverre van de uitspraak van de Rwandese rechter van 12 september 2024 – dat de man aan de vrouw, met ingang van vandaag, een kinderalimentatie voor [minderjarige] van € 634,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.L. Strop, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. M. Verkerk als griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 1 juli 2025.