In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een vrouw die een verklaring voor recht vroeg dat er tussen haar en de man geen rechtsgeldig huwelijk is gesloten, alsook een verzoek om het gezag over hun minderjarige kinderen te regelen. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.A.G. Balkenende, stelde dat zij en de man, die in de Basisregistratie Personen (Brp) geregistreerd staat als niet gehuwd, in Eritrea een huwelijk hebben gesloten dat niet rechtsgeldig is. De man, vertegenwoordigd door mr. W.J. Vroegindeweij, voerde verweer en stelde dat er wel degelijk een huwelijk was, maar de rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was van een rechtsgeldig huwelijk, aangezien er geen registratie van het huwelijk was. De rechtbank oordeelde dat het huwelijk niet erkend kan worden in Nederland en gaf de vrouw gelijk in haar verzoek. Daarnaast werd vastgesteld dat de vrouw het eenhoofdig gezag heeft over hun jongste kind, [de minderjarige 3], geboren in Nederland. De rechtbank wees de overige verzoeken van de man en vrouw af, omdat deze niet meer relevant waren na de uitspraak.