ECLI:NL:RBDHA:2025:1267

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
NL24.48021
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag en het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2025, wordt het beroep van een eiser, van Georgische nationaliteit, beoordeeld. De eiser had op 11 november 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Minister van Asiel en Migratie op 27 november 2024 niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank behandelt het beroep samen met een verzoek om voorlopige voorziening op 28 januari 2025, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig zijn, maar de eiser zelf niet. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en legt uit dat de minister terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland heeft toegepast. De eiser betoogt dat hij niet veilig kan terugkeren naar Duitsland vanwege bedreigingen en ontvoeringen door de ex-partner van zijn vrouw, en dat de geboden bescherming door de Duitse autoriteiten ontoereikend is. De rechtbank stelt echter vast dat de Duitse autoriteiten internationale bescherming hebben verleend en dat de eiser niet heeft aangetoond dat hij een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.48021

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [datum],
van Georgische nationaliteit,
V-nummer: [nummer], eiser
(gemachtigde: mr. J. Oosterhof),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M. Verzijden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser. Hij heeft op
11 november 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 27 november 2024 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarnaast is bepaald dat eiser zich onmiddellijk dient te begeven naar het grondgebied van Duitsland.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep samen met het verzoek om een voorlopige voorziening op 28 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Eiser is niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunt eiser
4. Eiser betoogt dat de minister ten aanzien van Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Daartoe stelt eiser dat hij meermaals door de ex-partner van zijn vrouw is bedreigd, en daarnaast is hij twee keer ontvoerd. Eiser heeft daarvoor meerdere malen bescherming gezocht bij de Duitse autoriteiten en heeft ook bescherming verkregen, maar volgens eiser is de geboden bescherming ontoereikend. Eiser stelt dat hij, ondanks de geboden bescherming, voor een tweede keer is ontvoerd. Verder weigeren de Duitse autoriteiten om eiser op een geheim adres onder te brengen, zoals is gebeurd met zijn echtgenote en haar kinderen, terwijl dit wel noodzakelijk is. Eiser stelt zich dan ook op het standpunt dat hij vreest voor een situatie in strijd met artikel 3 EVRM [1] en daarom niet kan terugkeren naar Duitsland. De geboden bescherming is niet toereikend geweest.
Oordeel rechtbank
5. De rechtbank stelt allereerst van dat tussen partijen niet in geschil is dat de Duitse autoriteiten aan eiser internationale bescherming hebben verleend en dat eiser deze bescherming nog steeds geniet.
6. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [2] volgt dat de minister ten aanzien van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dit betekent dat de minister mag uitgaan van het vermoeden dat Duitsland zijn internationale verplichtingen ten aanzien van statushouders zal nakomen en dat statushouders in Duitsland geen risico lopen op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij in Duitsland, als gevolg van het niet nakomen van de internationale verplichtingen door de Duitse autoriteiten (bijvoorbeeld met betrekking tot het effectueren van zijn recht op bescherming door de Duitse autoriteiten zoals de politie) een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank is, gelet op het volgende, van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser zich voor de gestelde problemen met de ex-partner van zijn echtgenoot (hierna: de ex-partner) - nog daargelaten dat eiser die problemen niet heeft onderbouwd - voor bescherming dient te wenden tot de Duitse autoriteiten.
7.1.
Uit de verklaringen van eiser, die door de minister niet worden betwist, blijkt dat hem meermaals bescherming is geboden. Eiser heeft van zijn laatste ontvoering geen aangifte gedaan bij de Duitse politie of bij hen geïnformeerd of zij hem extra bescherming kunnen bieden tegen de problemen met de ex-partner. Dit terwijl van eiser redelijkerwijs mag worden verwacht dat hij dergelijke inspanningen verricht. Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister terecht dat eiser hierdoor de Duitse autoriteiten niet in de gelegenheid heeft gesteld om hem verder te helpen. Verder heeft de minister terecht gewezen op het feit dat uit eisers verklaringen niet kan worden afgeleid dat Duitse autoriteiten hem niet wederom zouden helpen als hij weer aangifte zou doen, en dat evenmin is gebleken dat zij hun inspanningen niet zouden opschalen wanneer eiser hen op de hoogte zou stellen van zijn recente ontvoering en daarmee van het feit dat het huidige niveau van bescherming niet volstaat. Voor zover eiser stelt dat de Duitse autoriteiten niet bereid zijn om hem toereikende bescherming te bieden, omdat ze hem eerder niet hebben opgevangen in de geheime vrouwenopvang waar eisers partner en haar kinderen verblijven, volgt de rechtbank eiser niet in zijn standpunt. Niet vreemd is dat eiser niet kan verblijven als man in een vrouwenopvang. Bovendien werd er werd al wel bescherming geboden, bestaande uit toezicht en surveillance bij het huis van eiser. Niet is gebleken dat de autoriteiten de bescherming niet kunnen of willen opschalen als dat noodzakelijk is. Eiser heeft door het niet melden van de tweede ontvoering de autoriteiten niet de gelegenheid geboden om verder te helpen. Indien eiser meent dat de Duitse politie onvoldoende inspanning verricht om hem te beschermen, lag het op zijn weg om daarover te klagen bij de Duitse (hogere) autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij dat heeft gedaan.
7.2.
Omdat niet gebleken is dat de Duitse autoriteiten eiser geen bescherming kunnen of willen bieden, maken de door eiser gestelde problemen met de ex-partner het dan ook niet onmogelijk voor hem om terug te keren naar Duitsland.
8. De rechtbank concludeert dat de minister zicht terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Duitsland in een situatie terecht zal komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Er kan ten aanzien van Duitsland, ook in het geval van eiser, van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan.

Conclusie en gevolgen

9. De minister heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is daarom ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Hoekstra - Verbeek, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
2.de uitspraken van 29 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3291, 26 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:913, en 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4107