ECLI:NL:RBDHA:2025:12675

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
NL25.14024
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen van asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie. De eiser, die asiel heeft aangevraagd, kreeg te horen dat zijn aanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van zijn aanvraag, conform de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en een tolk was ook aanwezig. De verweerder, de Minister van Asiel en Migratie, was afwezig met bericht van verhindering. Na de behandeling van de zaak heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank overweegt dat de verweerder het besluit heeft gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waarin staat dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In deze zaak heeft Nederland een verzoek om overname gedaan aan Kroatië, dat dit verzoek heeft aanvaard. De rechtbank benadrukt dat in zaken waarbij kinderen betrokken zijn, het belang van het kind voorop moet staan. Ten tijde van het bestreden besluit was het kind van eiser nog niet geboren, maar de rechtbank oordeelt dat dit kind nu moet worden meegewogen in de beoordeling. De rechtbank draagt de verweerder op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak en de mogelijke gezinsrelatie die kan worden onderbouwd door een DNA-test. Tevens wordt de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1814,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 3 juni 2025 door rechter M.D. Gunster, in aanwezigheid van griffier K. El Mahsini.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14024
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juni 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H.Rida. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), waarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen, indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om overname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
In zaken waarbij kinderen zijn betrokken moet het belang van het kind voorop staan. De Afdeling heeft in eerdere uitspraken over artikel 6 en artikel 17 Dublinverordering duidelijk gemaakt dat bij het scheiden van ouders en kinderen goed moet worden gekeken wat dit betekent voor het kind. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was het kind van eiser nog niet geboren. Nu de rechtbank ex nunc dient te toetsen, moet met het geboren kind rekening worden gehouden. Daarbij betrekt de rechtbank dat de gestelde gezinsrelatie tussen eiser en zijn kind mogelijk wordt onderbouwd door een DNA-test, zoals ter zitting aangegeven door eiser. Verweerder dient in het nieuw te nemen besluit hierover een standpunt in te nemen. Gelet hierop is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Verweerder wordt veroordeeld in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2025 door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van K. El Mahsini, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.