ECLI:NL:RBDHA:2025:12675
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet in behandeling nemen van asielaanvraag op grond van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie. De eiser, die asiel heeft aangevraagd, kreeg te horen dat zijn aanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van zijn aanvraag, conform de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en een tolk was ook aanwezig. De verweerder, de Minister van Asiel en Migratie, was afwezig met bericht van verhindering. Na de behandeling van de zaak heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank overweegt dat de verweerder het besluit heeft gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waarin staat dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In deze zaak heeft Nederland een verzoek om overname gedaan aan Kroatië, dat dit verzoek heeft aanvaard. De rechtbank benadrukt dat in zaken waarbij kinderen betrokken zijn, het belang van het kind voorop moet staan. Ten tijde van het bestreden besluit was het kind van eiser nog niet geboren, maar de rechtbank oordeelt dat dit kind nu moet worden meegewogen in de beoordeling. De rechtbank draagt de verweerder op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak en de mogelijke gezinsrelatie die kan worden onderbouwd door een DNA-test. Tevens wordt de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1814,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 3 juni 2025 door rechter M.D. Gunster, in aanwezigheid van griffier K. El Mahsini.