In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2025 een mondelinge uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, een asielzoeker met een V-nummer, had tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 25 maart 2025, hield in dat de asielaanvraag van de verzoeker niet in behandeling werd genomen. De verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij het niet eens was met het bestreden besluit. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak gedaan zonder zitting.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er op 3 juni 2025 al een uitspraak was gedaan in een vergelijkbare zaak (zaaknummer NL25.14024), waardoor een voorlopige voorziening niet meer nodig was. Om deze reden heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Daarnaast is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van K. El Mahsini, griffier. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.