ECLI:NL:RBDHA:2025:12681
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beroep en verzet tegen de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag. De opposante, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. C.T.W. van Dijk, had eerder een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, welke door de Minister van Asiel en Migratie niet in behandeling was genomen. Dit gebeurde op basis van de stelling dat Tsjechië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, conform de Dublinverordening. De rechtbank had eerder, op 4 april 2025, het beroep van de opposante ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen heeft de opposante op 16 mei 2025 verzet aangetekend.
Tijdens de zitting op 3 juni 2025 is het verzet behandeld. De opposante was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, en er was een tolk aanwezig. De verweerder was afwezig. Na de behandeling heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard, het eerdere oordeel herzien en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de medische stukken die na de eerdere uitspraak waren ingediend, niet waren betrokken bij de beoordeling van de aanvraag en dat deze stukken wel relevant waren voor de beoordeling van de overdracht aan Tsjechië in het belang van het kind, zoals bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij de nieuwe medische informatie in acht moet worden genomen. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de opposante, die zijn vastgesteld op € 2721,-.