ECLI:NL:RBDHA:2025:12681

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
NL25.9260
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep en verzet tegen de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag. De opposante, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. C.T.W. van Dijk, had eerder een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, welke door de Minister van Asiel en Migratie niet in behandeling was genomen. Dit gebeurde op basis van de stelling dat Tsjechië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, conform de Dublinverordening. De rechtbank had eerder, op 4 april 2025, het beroep van de opposante ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen heeft de opposante op 16 mei 2025 verzet aangetekend.

Tijdens de zitting op 3 juni 2025 is het verzet behandeld. De opposante was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, en er was een tolk aanwezig. De verweerder was afwezig. Na de behandeling heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard, het eerdere oordeel herzien en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de medische stukken die na de eerdere uitspraak waren ingediend, niet waren betrokken bij de beoordeling van de aanvraag en dat deze stukken wel relevant waren voor de beoordeling van de overdracht aan Tsjechië in het belang van het kind, zoals bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij de nieuwe medische informatie in acht moet worden genomen. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de opposante, die zijn vastgesteld op € 2721,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.9260
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[opposante 1] , [opposante 2] en [opposante 3] , V-nummer: [v-nummer] , opposante

(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

Procesverloop

Bij besluit van 25 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van opposante tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Tsjechië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Opposante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Deze rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 4 april 2025 ongegrond verklaard en het connexe verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft opposante verzet ingediend op 16 mei 2025.
De rechtbank heeft het verzet en het beroep op 3 juni 2025 op zitting behandeld. Opposante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen T.M. Butt. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder uiterlijk vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), waarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Tsjechië een verzoek om terugname gedaan. Tsjechië heeft dit verzoek aanvaard.
Ten aanzien van het verzet.
Opposante heeft kort na de uitspraak medische stukken ingebracht die zien op de al eerder gestelde medische situatie van de dochter van opposante. Gelet op de inhoud van deze medische verklaringen is de rechtbank van oordeel dat de rechtbank het beroep van opposante niet buiten redelijke twijfel kennelijk ongegrond heeft kunnen verklaren. De stukken schijnen mogelijk een ander licht op de vraag of overdracht aan Tsjechië in het belang is van het kind en in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat het verzet gegrond is. Dit betekent dat de uitspraak van 4 april 2025 vervalt en het onderzoek wordt hervat in de stand waarin zich dat bevond voordat die buiten zitting uitspraak werd gedaan.
Ten aanzien van het beroep.
Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit waren er geen medische stukken ter onderbouwing van de stelling van de dochter van eiseres medische klachten heeft. Er zijn in beroep echter wel medische stukken ingebracht en deze zijn niet betrokken bij de beoordeling of overdracht aan Tsjechië in het belang is van het kind en in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. Gelet op de ex nunc toetsing in zaken als deze moeten deze stukken wel betrokken worden bij de beoordeling van het beroep. Nu er geen standpunt is van verweerder over de medische stukken, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op in het nieuw te nemen besluit de stukken over de medische situatie van de dochter van eiseres te betrekken bij de vraag of overdracht in het belang van het kind is en in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening.
Verweerder wordt veroordeeld in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2721,- (1 punt voor het indienen van het verzetschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2025 door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van K. El Mahsini, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.