ECLI:NL:RBDHA:2025:12698

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
NL25.15680
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de voortduren van de maatregel van bewaring van een vreemdeling met zicht op uitzetting naar India

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2025 uitspraak gedaan in een vervolgberoep betreffende de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd op 24 januari 2025. De rechtbank heeft eerder, op 11 februari 2025, een uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring, die toen rechtmatig werd bevonden tot het sluiten van het onderzoek op 5 februari 2025. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel, waarbij hij aanvoert dat er geen zicht is op uitzetting naar India, omdat er nog geen laissez-passer (lp) is verstrekt, ondanks dat deze op 29 januari 2025 is aangevraagd. De rechtbank overweegt dat er wel degelijk zicht op uitzetting is, gezien de presentatie van eiser bij de Indiase autoriteiten en de lopende lp-aanvraag. De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzettingsprocedure, ondanks dat eiser geen medewerking verleent aan zijn uitzetting. De rechtbank wijst erop dat eiser zelf ook contact kan opnemen met de Indiase autoriteiten om zijn terugkeer te bespoedigen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.15680

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,

[v-nummer]
(gemachtigde: mr. P. Celikkal),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 24 januari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) (onrechtmatig verblijf) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort. Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist in de uitspraak van 11 februari 2025.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hier niet op gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het vooronderzoek is gesloten op 10 april 2025.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 11 februari 2025 (in de zaak NL25.3802) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek (op
5 februari 2025) dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.

Ontbreekt het zicht op uitzetting?

3. Eiser voert aan dat het zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn naar India ontbreekt. Er is namelijk nog steeds geen laissez-passer (lp) verstrekt, terwijl die op 29 januari 2025 is aangevraagd en eiser een maand geleden is gepresenteerd, zonder enig resultaat.
4. Zicht op uitzetting naar India ontbreekt in beginsel niet. Dit vindt steun in het feit dat er een presentatie in persoon bij de Indiase autoriteiten heeft plaatsgevonden.
5. Over het zicht op uitzetting naar India in het concrete geval van eiser, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft op 29 januari 2025 voor eiser een lp-aanvraag ingediend bij de Indiase autoriteiten. Eiser is op 5 maart 2025 bij de Indiase autoriteiten gepresenteerd. De lp-aanvraag is nog in behandeling. Dat er tot op heden, na bijna tweeëneenhalve maand, geen (positieve) reactie van de Indiase autoriteiten op de lp-aanvraag is ontvangen, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat thans in eisers geval het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Met een lp-traject bij de Indiase autoriteiten gaat in het algemeen de nodige tijd gemoeid, te meer als een vreemdeling, zoals in dit geval eiser, geen enkel document over zijn identiteit en nationaliteit overlegt. De rechtbank wijst er in dit verband op dat eiser de verplichting rust om volledig en actief mee te werken aan zijn uitzetting en lp-traject. Eiser doet dit niet. De rechtbank wijst op het vertrekgesprek van 28 maart 2025 waarin eiser aangeeft dat hij helemaal niets heeft gedaan om zijn terugkeer te realiseren. Het is niet gebleken dat de Indiase autoriteiten de lp-aanvraag hebben afgewezen of dat zij de aanvraag niet (langer) in behandeling hebben. Er zijn door eiser verder geen concrete aanknopingspunten aannemelijk gemaakt die erop wijzen dat het lp-traject op niets zal uitlopen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Werkt verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting?
6. Eiser voert verder aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Dat verweerder vertrekgesprekken heeft gevoerd is onvoldoende. Verweerder moet minstens elke twee weken rappelleren. Nu eiser geen paspoort heeft en hier ook niet aan kan komen, kan het voortduren van de bewaring niet aan hem worden toegerekend.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de voortgangsrapportage volgt dat verweerder in de beoordelen periode op 6 februari, 27 februari en 20 maart 2025 schriftelijk heeft gerappelleerd bij de Indiase autoriteiten en dat eiser op 5 maart 2025 is gepresenteerd bij de Indiase ambassade. Verder blijkt uit het dossier dat verweerder op 27 februari en
28 maart 2025 vertrekgesprekken met eiser heeft gevoerd. Gelet op deze uitzettingshandelingen heeft verweerder, mede in aanmerking genomen dat hij grotendeels afhankelijk is van de Indiase autoriteiten en van eiser geen medewerking krijgt, voldoende voortvarend gewerkt aan eisers uitzetting naar India. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat eiser ook zelf in contact kan treden met de Indiase autoriteiten om zijn terugkeer te bespoedigen. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
8. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de voortduring van de maatregel van bewaring sinds 5 februari 2025 tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van
mr.T.M.M. Plukaard, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.