In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een asielaanvraag. De verzoekster, een minderjarige, had tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie beroep ingesteld, waarin de asielaanvraag niet in behandeling was genomen. De verzoekster vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak gedaan zonder zitting.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er op 3 juni 2025 al een uitspraak was gedaan in een vergelijkbare zaak (zaaknummer NL25.9260), waardoor een voorlopige voorziening niet meer nodig was. Om deze reden heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Daarnaast is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van K. El Mahsini, griffier. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. De uitspraak is bekendgemaakt op 3 juni 2025.