ECLI:NL:RBDHA:2025:12717

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
684528
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing executoriaal beslag gelegd ten laste van Spaanse publiekrechtelijke rechtspersoon (SEPI) voor een vordering op Koninkrijk Spanje uit hoofde van twee arbitrale vonnissen

In deze zaak vorderde de Sociedad Estatal de Participaciones Industriales (SEPI) de opheffing van executoriaal beslag dat door Blasket Renewable Investments LLC was gelegd op activa van SEPI, ten laste van het Koninkrijk Spanje. De vordering was gebaseerd op twee arbitrale vonnissen waarbij Spanje was veroordeeld tot schadevergoeding aan investeerders. De voorzieningenrechter oordeelde dat de aanzegging op grond van artikel 3a van de Gerechtsdeurwaarderswet niet automatisch leidde tot opheffing van het beslag. De rechter onderzocht of SEPI en Spanje als één entiteit konden worden beschouwd en of er sprake was van misbruik van recht. Uiteindelijk werd geoordeeld dat SEPI een zelfstandige rechtspersoon is en dat het beslag op haar activa niet gerechtvaardigd was. De voorzieningenrechter besloot de gelegde beslagen op te heffen en Blasket in de proceskosten te veroordelen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/684528 / KG ZA 25-396
Vonnis in kort geding van 15 juli 2025
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
SOCIEDAD ESTATAL DE PARTICIPACIONES INDUSTRIALES,
te Madrid (Spanje),
eiseres,
advocaten: mrs. Chr. F. Kroes en J.C. Tomson,
tegen

1.KONINKRIJK SPANJE,te Madrid (Spanje),gedaagde,

advocaten: mrs. K.J. Krzeminski en M.L.S. Klein,
en tegen
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BLASKET RENEWABLE INVESTMENTS LLC,
gevestigd te Wilmington, Verenigde Staten van Amerika,
met gekozen woonplaats Amsterdam,
gedaagde,
advocaten: mrs. D. Knottenbelt, R.R. Verkerk, J. Biezenaar en A.J.J. Kool.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘SEPI’, Spanje en ‘Blasket’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 mei 2025 (betekend aan Blasket);
- de dagvaarding van 15 mei 2025 (betekend aan Spanje);
- de akte overlegging producties van SEPI met producties 1-8;
- de akte(n) overlegging aanvullende producties van Spanje met producties 9-12;
- de conclusie van antwoord van Spanje met producties 1-9;
- de conclusie van antwoord van Blasket met producties 1-38);
- de op 27 mei 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door partijen pleitnotities zijn overgelegd;
- de brief van de advocaten van Blasket van 5 juni 2025;
- de brief van de advocaten van SEPI van 6 juni 2025;
- de brief van de advocaten van Spanje van 6 juni 2025.
1.2.
Vonnis is nader bepaald op heden

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
SEPI is een 1996 bij wet opgerichte publiekrechtelijke entiteit naar Spaans recht. SEPI heeft rechtspersoonlijkheid en kan privaatrechtelijke rechtshandelingen verrichten. SEPI houdt onder meer (een deel van de) aandelen in voor Spanje van openbaar belang zijnde ondernemingen, zoals het nationale postbedrijf en het Spaanse energienetwerk. SEPI houdt circa 5% van de aandelen in Airbus SA.
2.2.
Op 22 oktober 2013 is RREEF Infrastructure (G.P.) Limited, gevestigd te Jersey, (verder: RREEF Infra) samen met RREEF Pan-European Infrastructure Two Lux S.à.r.l, gevestigd te Luxemburg, (hierna: RREEF Pan-European Two) een arbitrageprocedure gestart bij het Internationaal Centrum voor Beslechting van Investeringsgeschillen (ICSID). Schwab Holding AG, gevestigd te Zwitserland, (verder: Schwab) deed datzelfde op 31 juli 2015, samen met OperaFund Eco-Invest SICAV PLC, gevestigd te Malta, (hierna: OperaFund). Verweerder in beide arbitrageprocedures was Spanje.
2.3.
Het geschil ter beslechting waarvan beide arbitrages zijn gestart betrof de (gevolgen van de) hervormingen in de Spaanse wet- en regelgeving ten aanzien van het subsidiestelsel voor hernieuwbare energie in de periode 2010-2014. Verschillende investeerders wier investeringen in zonnecentrales en windmolenparken door de veranderde regelgeving in waarde zijn gedaald zijn arbitrageprocedures gestart tegen Spanje voor (onder meer) het ICSID op basis van het Verdrag inzake het Energiehandvest (het Energiehandvestverdrag).
2.4.
In de door Schwab en OperaFund aanhangig gemaakte arbitrage wees het scheidsgerecht een eindvonnis op 6 september 2019 (ICSID Case No. ARB/15/36). In dit vonnis is Spanje veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 29,3 miljoen, vermeerderd met rente, vanwege – kort gezegd – schending van de verplichtingen op grond van (artikel 10 van) het Energiehandvestverdrag.
In de door RREEF Infra en RREEF Pan-European Two gestarte arbitrage is Spanje bij vonnis van 11 december 2019 veroordeeld tot betaling van 59,6 miljoen, te vermeerderen met rente (ICSID Case No. ARB/13/30).
2.5.
De door Spanje bij het ICSID ingestelde vorderingen tot vernietiging van de arbitrale vonnissen van 6 september 2019 en 11 december 2019 zijn afgewezen.
2.6.
Blasket is rechtsopvolger (of: zegt rechtsopvolger te zijn) van RREEF Infra en van Schwab. Van de verkrijging van de vorderingen van deze rechtspersonen heeft Blasket op 18 januari 2023 en op 17 april 2024 mededeling gedaan aan Spanje.
2.7.
Bij beschikkingen van 7 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank op verzoek van Blasket, als rechtsopvolger, verlof verleend tot tenuitvoerlegging in Nederland van de beide tegen Spanje gewezen arbitrale vonnissen. Op 9 april 2025 zijn de exequaturs betekend aan Spanje.
2.8.
Op 17 april 2025 heeft Blasket als rechtsopvolger van Schwab en REEFF Infra ten laste van Spanje executoriaal derdenbeslagen gelegd onder Airbus SE (hierna: de beslagen, respectievelijk Airbus) op al hetgeen Airbus aan Spanje schuldig was of zou worden. In de beslagexploten werd in het bijzonder vermeld dat het beslag zich (mede) uitstrekte tot de dividenduitkering die SEPI of Spanje rechtstreeks ontvangt.
2.9.
Op 23 mei 2025 heeft de Staatssecretaris van Rechtsbescherming een aanzegging in de zin van artikel 3a van de Gerechtsdeurwaarderswet (GDW) gedaan (verder: de aanzegging ex artikel 3a GDW), waarmee aan de deurwaarder die de beslagen heeft gelegd aldus is aangezegd dat de beslagen “(…)
in strijd zijn met de volkenrechtelijke verplichtingen van de Nederlandse staat en aanstonds opgeheven dienen te worden.” Deze aanzegging is op 26 mei 2025 gepubliceerd in de Staatscourant.

3.Het geschil

3.1.
SEPI vordert – zakelijk weergegeven – uitvoerbaar bij voorraad:
opheffing van de op 17 april 2025 door Blasket ten laste van SEPI gelegde (derden)beslagen;
Blasket op straffe van een dwangsom te verbieden nogmaals ten laste van SEPI (conservatoir of executoriaal) beslag op basis van de arbitrale vonnissen van 6 september 2019 en 11 december 2019;
Blasket te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
SEPI komt op tegen de beslaglegging, zij verwijst daartoe mede naar het bepaalde in artikel 476 lid 2 Rv, en legt het volgende aan haar vordering ten grondslag.
  • Blasket heeft verzuimd aan haar, SEPI, de executoriale titels te betekenen en daardoor is de tenuitvoerlegging van die titels nietig. Verder heeft Blasket het beslag ter executie van het vonnis ten gunste van RREEF Infra niet aan SEPI overbetekend.
  • De arbitrale vonnissen bevatten geen veroordeling van laste van SEPI en het verlof tot tenuitvoerlegging ziet alleen op de tenuitvoerlegging ten laste van Spanje.
  • Blasket kan zich voor vorderingen op Spanje niet verhalen op activa van SEPI, omdat SEPI een separate rechtspersoon is die niet met Spanje kan worden vereenzelvigd.
  • De aanzegging ex artikel 3a GDW heeft tot gevolg (gehad) dat de gelegde beslagen direct zijn opgeheven, althans zou daartoe moeten leiden.
  • Tenuitvoerlegging van de arbitrale vonnissen komt in strijd met het EU-recht.
  • Staatsimmuniteit staat aan beslaglegging in de weg, tenzij het beslagobject een niet-publieke bestemming heeft, dit te stellen en aannemelijk te maken door de beslaglegger; dat laatste is niet gebeurd.
3.3.
Spanje heeft te kennen gegeven zich te kunnen vinden in de vorderingen van SEPI en de daartoe aangevoerde gronden. Spanje vordert zelf [1] (ook) opheffing van de onder Airbus gelegde beslagen en een verbod tot het ondernemen van nieuwe of verdere executiemaatregelen, op straffe van een dwangsom. Subsidiair vordert Spanje dat de tenuitvoerlegging wordt geschorst totdat de Europese commissie heeft beslist of uitbetaling onder de vonnissen kwalificeert als onrechtmatige staatsteun. Zij voert daartoe puntsgewijs het volgende aan.
  • De tenuitvoerlegging van de arbitrale vonnissen in intra-EU investeringsarbitrages in strijd met EU-recht omdat die vonnissen afbreuk doen aan het autonomiebeginsel en de bindende kracht van uitspraken van het Hof van Justitie EU, waarin is geoordeeld dat het Energiehandvestverdrag onverenigbaar is met de rechtsorde van de EU; tenuitvoerlegging van dergelijke arbitrale vonnissen vormt daarmee onrechtmatige staatssteun.
  • Dat laatste is niet anders als Blasket stelt uitsluitend voor de vorderingen van RREEF Infra en Schwab (beide buiten de EU gevestigd) te executeren. Hun vorderingen zijn niet los te zien van de (c.q. vormen een geheel met de) vorderingen van RREEF Pan-European Two respectievelijk OperaFund Eco-Invest
  • SEPI, een zelfstandige rechtspersoon, kan niet gelijk worden gesteld aan of vereenzelvigd met Spanje. Op haar vermogensbestanddelen kan daarom geen verhaal worden genomen voor een schuld van Spanje.
  • Als SEPI toch gelijk te stellen is met Spanje dan komt beslaglegging in strijd met de presumptie van immuniteit van executie: Blasket dient aan te tonen dat de vermogensbestanddelen waarop ze verhaal wenst te nemen buiten de reikwijdte van de immuniteit vallen; het moet daarbij gaan om vermogensbestanddelen die gebruik worden of bestemd zijn voor andere dan publieke doeleinden.
3.4.
Blasket voert verweer. De hoofdlijnen van het verweer zijn de volgende.
  • SEPI is een volwaardig overheidsorgaan van Spanje, een publieke staatsholdingsmaatschappij (een staatsonderneming) en voor de vorderingen die Blasket heeft overgenomen kan verhaal worden genomen op het vermogen van SEPI.
  • Voor zover SEPI en Spanje niet als één zijn te beschouwen, is sprake van vereenzelviging van beide, althans kan Blasket verhaal nemen omdat een beroep van SEPI op juridische (vermogens-)onafhankelijkheid van Spanje misbruik van recht vormt.
  • De arbitrale vonnissen tegen Spanje zijn volgens het ICSID-verdrag (in feite) in kracht van gewijsde gegaan; rechtsmiddelen tegen de vonnissen zijn er niet (meer).
  • Unierechtelijke bezwaren en argumenten tegen de nakoming van veroordelingen in de arbitrale vonnissen kunnen alleen gelden voor ‘interne gevallen’, d.w.z.. daar waar investeerders binnen de EU staan tegenover lidstaten. Blasket heeft uitsluitend beslag gelegd als rechtsopvolger van RREEF Infra en Schwab.
  • Het beroep van SEPI op immuniteit van executie gaat niet op: SEPI heeft belangen in commerciële ondernemingen en dividenden die SEPI toekomen vloeien niet in de staatskas en strekken dus niet ertoe om reguliere overheidstaken te financieren.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Blasket heeft opgeworpen dat de voorzieningenrechter niet (relatief) bevoegd is van het geschil kennis te nemen, maar heeft zich vervolgens gerefereerd aan het oordeel van de voorzieningenrechter op dat punt. De voorzieningenrechter begrijpt het zo dat Blasket geen bezwaar maakt tegen de kennisneming van het geschil door deze (relatief onbevoegde) voorzieningenrechter.
Aanzegging ex artikel 3a GDW
4.2.
SEPI en Spanje stellen zich op het standpunt dat de ten laste van SEPI/Spanje onder Airbus gelegde beslagen van rechtswege zijn opgeheven, of onmiddellijk behoorden te worden opgeheven. De deurwaarder heeft dat laatste niet gedaan en heeft evenmin bevestigd dat de beslagen als opgeheven moeten worden beschouwd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de regeling in artikel 3a GDW, voor gevallen waarin reeds beslag is gelegd voordat de ministeriële aanzegging is gedaan, in redelijkheid niet anders worden begrepen dan dat de (opdrachtgever van de) deurwaarder de gelegenheid heeft deze aanzegging te laten toetsen door de voorzieningenrechter. De korte termijn die daarvoor wordt geboden (veertien dagen, zie lid 7) en de verwijzing naar het de wettelijke regeling van het executiegeschil (artikel 438 lid 5 Rv) geven houvast voor de conclusie dat in zo’n geval het beslag ondanks de aanzegging vooralsnog in stand blijft, totdat de voorzieningenrechter heeft geoordeeld. De beide gelegde beslagen zijn derhalve nog in stand. Naar partijen na de mondelinge behandeling hebben kenbaar gemaakt heeft de deurwaarder op de voet van artikel 3a lid 7 GDW zich tot de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam gewend, en zal de mondelinge behandeling op korte termijn plaatsvinden.
SEPI rechtsopvolger, betekening correct geschied?
4.3.
SEPI heeft betwist dat Blasket werkelijk de rechtsopvolger is van de partijen bij de vonnissen, en voorts dat de executie door Blasket moet stranden doordat de beide vonnissen niet aan SEPI zijn betekend. De voorzieningenrechter laat deze punten onbesproken op grond van zijn beoordeling van het beroep van SEPI op, kort gezegd, het ontbreken van executoriale titels tegen SEPI en de omstandigheid dat SEPI en Spanje niet één zijn, althans niet vereenzelvigd kunnen worden.
Vermogen van SEPI uitwinbaar voor een schuld van Spanje?
4.4.
Niet ter discussie staat tussen partijen dat Spanje in de beide arbitrageprocedures de (enige) verweerder was en dus (alleen) Spanje in die procedures veroordeeld is. Gesteld noch gebleken is dat SEPI op enigerlei wijze betrokken was bij het materiële geschil waarover RREEF Infra en Schwab de arbitrageprocedures zijn gestart. Het verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van de beide vonnissen ziet dan ook uitsluitend op Spanje als de in die beide zaken veroordeelde debiteur.
4.5.
Blasket meent op basis van de executoriale titels verhaal te kunnen nemen op vermogensbestanddelen die (formeel) toebehoren aan SEPI. Hoewel ook Spanje in de beide beslagexploten wordt genoemd als geëxecuteerde, is duidelijk dat SEPI (in ieder geval formeel) de rechthebbende is van de ‘Spaanse’ Airbus-aandelen. In de visie van Blasket zijn SEPI en Spanje als een en dezelfde te beschouwen, althans kan SEPI worden vereenzelvigd met Spanje. Voor zover daarvan geen sprake zou zijn, stelt Blasket dat SEPI misbruik maakt van recht door zich op haar rechtspersoonlijkheid en zelfstandigheid te beroepen.
4.6.
Vast staat, zo stelt de voorzieningenrechter voorop, dat SEPI is opgericht bij (Spaanse) wet (Wet 5/1996 van 10 januari 1996 betreffende de oprichting van bepaalde publiekrechtelijke rechtspersonen), verder: de oprichtingswet en daarbij expliciet is bestempeld als een zelfstandige publiekrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid. In de oprichtingswet is onder meer vastgelegd dat SEPI haar eigen activa heeft, gescheiden van die van de staat (Spanje), “bestaande uit alle activa, rechten, verplichtingen en deelnemingen die het bezit”. SEPI is in deze oprichtingswet dus geïntroduceerd als een zelfstandige drager van rechten en plichten. De oprichtingswet bepaalt dat SEPI in al haar handelingen valt onder het privaatrecht (het burgerlijk recht), het handelsrecht en het arbeidsrecht.
4.7.
SEPI is niet een (privaatrechtelijke) rechtspersoon die aandeelhouders heeft; Spanje is dan ook geen aandeelhouder. Spanje heeft kennelijk ook niet een met een aandeelhouder vergelijkbare positie op grond waarvan zij direct profiteert van door SEPI gerealiseerde winsten. Dat laatste erkent Blasket ook waar ze zelf – overigens in het kader van de bespreking van het leerstuk van de immuniteit van executie – stelt dat SEPI van de resultaten die ze realiseert op haar deelnemingen geen dividend uitkeert aan Spanje maar winsten aanwendt om nieuwe investeringen te doen dan wel gebruikt om in het kader van haar participaties of activiteiten geleden verliezen te compenseren. Uit de wettelijke regeling kan ook worden opgemaakt dat Spanje niet zonder meer aansprakelijk is voor (betalings-)verplichtingen van SEPI. In artikel 12 lid 7 van de oprichtingswet is bepaald dat Spanje de nakoming van betalingsverplichtingen van SEPI uit hoofde van financieringen
kangaranderen. Daarvoor is dus een expliciete rechtshandeling nodig.
4.8.
Als gevolg van het van kracht worden van de oprichtingswet trad SEPI in de eigendom van (een deel van) de activa, verplichtingen en rechten van het INI (
Instituto Nacional de Industria), haar voorganger. SEPI was aldus opvolger van een holding-entiteit die dateert uit 1941. De oprichtingswet vermeldt dat SEPI als opvolger van INI verantwoordelijk is voor “het beheer en de terugbetaling van de schuld van [het INI]”. Tot de SEPI krachtens de oprichtingswet toebedeelde functies behoren het promoten en coördineren van de activiteiten van bedrijven waarvan SEPI eigenaar is, het bepalen van de strategie en toezicht houden op de planning van de bedrijven die ze controleert, het houden, beheren, verwerven en verkopen van haar aandelen en participaties, het uitvoeren van allerlei financiële transacties in het kader van haar activiteiten en alle andere functies die door de regering worden toegekend met betrekking tot de modernisering van de openbare bedrijfssector van Spanje.
4.9.
Uit de oprichtingswet en de bijbehorende toelichting bij de wet blijkt dat de Spaanse centrale overheid (de regering) toezicht houdt op SEPI en haar bedrijfsvoering, respectievelijk invloed uitoefent op de samenstelling van het bestuur. Uit het geheel van bepalingen in de oprichtingswet blijkt dat Spanje (de centrale overheid) een vinger in de pap heeft bij SEPI. Tegelijkertijd blijkt niet dat sprake is van een overwegende zeggenschap bij de bedrijfsvoering van SEPI.
4.10.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan op basis van de oprichtingswet en de daarbij behorende toelichting niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat Spanje en SEPI een en dezelfde zijn, en dat – zoals wordt gesteld in de door Blasket overgelegde opinie van [naam 1] (verbonden aan de
Universidad de Castilla-La Mancha) alle participaties die SEPI houdt in feite toebehoren aan Spanje. Een overtuigende onderbouwing dat dit naar Spaans (staats)recht de consequentie is van het feit dat (zoals [naam 1] dat in de Engelse vertaling van zijn opinie noemt) SEPI een “
atypical instrumental entity [that] does not correspond to any of the models provided for on a general basis by administrative law” biedt diens opinie niet. SEPI heeft een opinie overgelegd van [naam 2] , verbonden aan de
Universitat Atonoma de Barcelona. Anders dan [naam 1] , die kennelijk meent dat het vermogen van entiteiten zoals SEPI per definitie uitwinbaar is voor schulden van Spanje, zet [naam 2] in zijn opinie uiteen dat de “
General State Administration” (
La Administración del Estado) daarvoor aansprakelijk is en deze vervolgens verhaal (regres) zal kunnen nemen op de Spaanse overheidsentiteit die feitelijk de schade heeft veroorzaakt. In het voorliggende geval, waarin schade is veroorzaakt als gevolg van hervormingen in de Spaanse wet- en regelgeving ten aanzien van het subsidiestelsel voor hernieuwbare energie zal SEPI daarvoor niet verantwoordelijk gehouden kunnen worden, omdat SEPI daarbij geen enkele betrokkenheid heeft gehad, aldus [naam 2] in zijn opinie. Dit maakt dat er geen overeenstemming bestaat over de vraag of schulden van Spanje kunnen worden verhaald op het vermogen van SEPI.
4.11.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ligt het op de weg van Blasket overtuigend aan te tonen dat de executoriale titels ten laste van Spanje waarover ze beschikt en die uitvoerbaar zijn verklaard in Nederland, ook kunnen dienen voor verhaal op het vermogen van SEPI. Daarin is Blasket niet geslaagd en dat heeft tot gevolg dat de beide beslagen die zijn gelegd onder Airbus op de SEPI (niet Spanje) toebehorende aandelen dienen te worden opgeheven.
4.12.
Daarbij overweegt de voorzieningenrechter nog dat het beroep van Blasket op misbruik van recht door SEPI niet opgaat. Mede (maar zeker niet alleen) in het licht van het oordeel van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam in de Samruk-zaak [2] kan niet worden volgehouden dat zich ten aanzien van SEPI een situatie voordoet waarin met opzet een in wezen aan Spanje toebehorend vermogen is afgescheiden met de kennelijke bedoeling mogelijk verhaal van de crediteuren van Spanje te frustreren. De hiervoor beschreven rol die SEPI al decennia vervult, als opvolger van het INI, ook al is SEPI in die rol in aanzienlijke mate dienstbaar aan het belang van de Spanje bij (onder meer) de modernisering van de openbare bedrijfssector, staat met deze stelling van Blasket op gespannen voet. Dat naar de maatstaven van het Spaanse recht over het gestelde misbruik van recht in dit verband anders gedacht zou moeten worden heeft Blasket niet of onvoldoende onderbouwd.
4.13.
Het voorgaande betekent dat het niet nodig is nog te oordelen over de andere tegenwerpingen van SEPI en Spanje, die betrekking hebben op het gestelde Unierechtelijke veto over de nakoming van de arbitrale vonnissen en op de immuniteit van executie. Bij toewijzing van het door haar gevorderde heeft Spanje, bij de zojuist geschetste uitkomst, geen belang meer, waarbij dan ook in het midden kan blijven of zij in dit geding wel een vordering heeft kunnen instellen. De voorzieningenrechter zal overgaan tot opheffing van de door Blasket ten laste van SEPI gelegde beslagen.
Beslagverbod
4.14.
Het door SEPI (en Spanje) gevorderde beslagverbod wordt afgewezen. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat Blasket voor haar vordering niet opnieuw ten laste van SEPI executoriaal beslag zal leggen zolang niet is aangetoond dat zij zich op het vermogen van SEPI kan verhalen. Verder staat het Blasket in beginsel vrij om, desgewenst, verzoeken tot het leggen van conservatoire beslagen ten laste van SEPI te doen. Hierbij zal ieder verzoek op de eigen merites worden beoordeeld. Dit neemt niet weg dat op SEPI op de voet van artikel 21 Rv de verplichting rust om in eventueel in te dienen beslagrekesten alle feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, wat onder meer meebrengt dat zij melding zal moeten maken van dit vonnis.
Uitvoerbaarheid bij voorraad, zekerheidstelling
4.15.
De veroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, zodat er geen gevolg wordt gegeven aan het verzoek van Blasket daarvan af te zien. SEPI wijst er – naar uit het voorgaande blijkt – terecht op dat zij als derde door de beslagen wordt betrokken in een geschil tussen Blasket en Spanje, en dat zij niet hoeft te dulden dat ten laste van haar beslag is gelegd onder Airbus. Zij heeft er een belang spoedig bij weer volledig over dit vermogensbestanddeel te kunnen beschikken, een belang dat zwaarder weegt dan het belang van Blasket dat de mogelijkheid tot uitwinning (bij een andere uitkomst in hoger beroep)blijft behouden . Voor zekerheidstelling zie de voorzieningenrechter geen aanleiding, mede omdat het verzoek daartoe over te gaan niet naar behoren is onderbouwd.
Proceskosten
4.16.
Blasket is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Ook in haar verhouding tot Spanje is Blasket aan te merken als de in het ongelijk gestelde partij, aangezien SEPI op grond van artikel 438 lid 5 Rv verplicht was Spanje in deze procedure te betrekken. De proceskosten van SEPI en Spanje worden voor ieder van hen begroot op:
- dagvaarding
144,47
(exclusief BTW)
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.142,47
4.17.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
heft op de executoriale derdenbeslagen die Blasket op 17 april 2025 bij de door SEPI als producties 3 en 4 gelegde exploten van gerechtsdeurwaarder [naam 3] ten laste van SEPI heeft doen leggen onder Airbus SE;
5.2.
veroordeelt Blasket in de proceskosten van € 2.142,47, te betalen aan zowel SEPI als Spanje binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Blasket niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Blasket € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt Blasket in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2025.

Voetnoten

1.Spanje meent dat in dit geval sprake is van een ondeelbare processuele relatie, zodat Spanje - ook al is zij (mede-)gedaagde - niettemin een vordering kan instellen tegen Blasket.
2.Rechtbank Amsterdam 5 januari 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:795.