ECLI:NL:RBDHA:2025:12732

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
NL25.28934
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek in bestuursrechtelijke procedure inzake vreemdelingenrecht met betrekking tot maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 juli 2025 uitspraak gedaan over een herzieningsverzoek van een verzoeker, die eerder op 8 juli 2025 een ongegrond verklaard vervolgberoep had ingediend tegen de voortduren van een maatregel van bewaring. De verzoeker had op 9 juli 2025 verzocht om herziening van deze uitspraak, onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2025, die niet bekend was ten tijde van de eerdere behandeling. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van het herzieningsverzoek op 15 juli 2025 gehouden, waarbij de verzoeker en zijn gemachtigde niet verschenen. De rechtbank heeft overwogen dat de herziening een buitengewoon rechtsmiddel is en dat alleen feiten of omstandigheden die niet eerder bekend waren, tot herziening kunnen leiden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerdere uitspraak op 8 juli 2025 rechtmatig was en dat de voorlopige voorziening van de Afdeling geen invloed had op de rechtmatigheid van de eerder opgelegde maatregel. De rechtbank heeft het verzoek om herziening afgewezen en benadrukt dat verzoeken waarvan de wederpartij al heeft aangegeven dat ze geen kans van slagen hebben, niet moeten worden ingediend of gehandhaafd. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken en heeft de uitspraak openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.28934

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoeker] (V-nummer: [v-nummer]), verzoeker,

(gemachtigde: mr. [gemachtigde]),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. S.H.M. Maas).

Procesverloop

Bij uitspraak van 8 juli 2025 in de zaak NL25.28934 (niet gepubliceerd) heeft de rechtbank het vervolgberoep van verzoeker, gericht tegen het voortduren van de op 25 april 2025 opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), ongegrond verklaard.
Op 9 juli 2025 heeft verzoeker verzocht om herziening van die uitspraak.
De rechtbank heeft partijen op 9 juli 2025 medegedeeld dat de mondelinge behandeling van het herzieningsverzoek plaatsvindt op 15 juli 2025 om 11:00 uur.
Verweerder heeft op 11 juli 2025 een verweerschrift ingediend
In een andere zaak van verzoeker die op dezelfde dag en tijd was geagendeerd, heeft de gemachtigde verzocht om een schriftelijke afdoening. De rechtbank heeft partijen op 14 juli 2025 medegedeeld dat de drie op dezelfde dag en tijd geagendeerde zaken van verzoeker op zitting zullen worden behandeld en dat het verzoeker en zijn gemachtigde vanzelfsprekend vrij staan om niet te verschijnen.
De rechtbank heeft het verzoek op 15 juli 2025 op zitting behandeld. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verzoeker heeft verzocht om de uitspraak van 8 juli 2025 te herzien. Aan dit verzoek heeft verzoeker ten grondslag gelegd dat hij op 9 juli 2025 kennis heeft genomen van de uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2025 in de voorlopige voorziening. Verzoeker en ook de rechtbank waren niet op de hoogte van deze uitspraak ten tijde van de behandeling van het vervolgberoep.
2. In artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat dat de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak kan herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
ij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, zoals bijvoorbeeld de uitspraken van 19 januari 2016 [1] en 12 april 2023 [2] , volgt dat herziening een buitengewoon rechtsmiddel is waarmee een onherroepelijke rechterlijke uitspraak kan worden gecorrigeerd indien blijkt dat deze berust op een onjuiste feitelijke grondslag en ook overigens aan de vereisten van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb is voldaan. Alleen aangelegenheden van feitelijke aard kunnen tot herziening leiden.
4. De rechtbank wijst het verzoek om herziening af en motiveert dit als volgt.
5. De rechtbank heeft op 8 juli 2025 het volgberoep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in die uitspraak de rechtmatigheid van de voortduring van de bewaringsmaatregel in de periode van 20 mei 2025 tot het moment van de opheffing van de maatregel op 3 juli 2025 beoordeeld, op 7 juli 2025 het onderzoek gesloten en op 8 juli 2025 vastgesteld dat deze voortduring rechtmatig was en uitspraak gedaan.
6. De Afdeling heeft op 4 juli 2025 bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat verzoeker niet mag worden uitgezet totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist. Weliswaar heeft de Afdeling een voorlopige voorziening getroffen voordat de rechtbank in de procedure waar het verzoek op ziet het onderzoek heeft gesloten en uitspraak heeft gedaan. In de uitspraak is evenwel, zoals hiervoor overwogen, de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel tot aan de opheffing van de maatregel op 3 juli 2025 beoordeeld. De op 4 juli 2025 getroffen voorlopige voorziening kan dus nimmer de rechtmatigheid van de reeds eerder opgeheven maatregel regarderen. Verzoeker heeft dit zelf al onderkend door in zijn gronden te vermelden dat “uw rechtbank wellicht zal overwegen dat het herzieningsverzoek niet kan slagen omdat de uitspraak van de Afdeling na de opheffing plaatsvond”. Ook verweerder heeft hier op gewezen in zijn reactie op de gronden van het herzieningsverzoek. De rechtbank begrijpt dus in het geheel niet waarom verzoeker dit verzoek heeft gedaan en heeft gehandhaafd. Dit geldt temeer nu verzoeker een ander beroep dat ook ter toetsing stond tijdens deze zitting en waarvan verweerder de onrechtmatigheid had onderkend en een volledige schadevergoeding had aangeboden, nadrukkelijk wilde handhaven om een rechterlijke uitspraak te verkrijgen, om vervolgens de avond voor de dag van de geagendeerde behandeling het beroep alsnog in te trekken, terwijl hij niet onwetend kan zijn van de omstandigheid dat zowel verweerder als de rechtbank de voorbereiding van de behandeling van dat beroep op dat moment hebben afgerond.
7. De rechtbank geeft gemachtigde van eiser uitdrukkelijk mee om beroepen en verzoeken waarvan de wederpartij reeds aangeeft dat ze slagen of waarvan eiser zelf onderkent dat ze geen kans van slagen hebben, niet in te stellen, dan wel niet te handhaven en indien ze worden ingetrokken, dit dan op een zodanige dag en tijd te doen dat niet onnodig beslag wordt gelegd op de tijd van de wederpartij en van de rechtbank en ook geen zittingscapaciteit verloren gaat.
8. De rechtbank wordt in toenemende mate geconfronteerd met zowel het intrekken van besluiten, als het intrekken van beroepen daags voor een zitting, ook in die procedures waarin door verweerder om een versnelde behandeling of door de vreemdeling om een spoedbehandeling wordt gevraagd. De rechtbank begrijpt dat intrekkingsbeslissingen soms niet eerder genomen kunnen worden, maar vraagt beide partijen hiervoor wel aandacht. De rechtbank merkt hierbij uitdrukkelijk op dat het niet gaat om ‘verloren tijd’ voor de rechter en griffier. De zittingscapaciteit van de rechtbank is beperkt en partijen moeten geregeld zeer lang wachten op de behandeling van zaken. Om die reden is het er de rechtbank veel aan gelegen om de beschikbare zittingstijd zo efficiënt mogelijk te besteden. Het op korte termijn intrekken van besluiten en beroepen betekent eenvoudigweg dat zittingsruimte die benut had kunnen worden om zaken te behandelen, verloren gaat en rechtszoekenden onnodig langer moeten wachten op de behandeling van hun zaak.
9. De rechtbank wijst het herzieningsverzoek dus af en ziet geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.A.E. van de Venne, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 16 juli 2025.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.