ECLI:NL:RBDHA:2025:12742

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
09/095172-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling, diefstal en overtreding van de Wegenverkeerswet met psychische problematiek als factor

Op 16 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 maart 2025 betrokken was bij een reeks ernstige strafbare feiten, waaronder poging tot zware mishandeling, diefstal van een auto en overtredingen van de Wegenverkeerswet. De verdachte, die op dat moment gedetineerd was, had een auto gestolen en was vervolgens door de politie achtervolgd. Tijdens deze achtervolging vertoonde hij roekeloos rijgedrag, waaronder hoge snelheden en het negeren van stoptekens. Bij een poging van de politie om hem te stoppen, reed hij in de richting van een verbalisant, die ternauwernood kon wegstappen om een aanrijding te voorkomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte sterk verminderd toerekenbaar was vanwege een psychose, wat invloed had op zijn gedragingen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot zware mishandeling, maar verklaarde de andere feiten wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, en kreeg een rijontzegging van 24 maanden. Daarnaast werd een maatregel tot gedragsbeïnvloeding opgelegd, gezien de psychische problematiek van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/095172-25
Datum uitspraak: 16 juli 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
op dit moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats] .

1. Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 2 juli 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.T. Verweijen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. R.B.J.G. Baggen naar voren is gebracht.

2. De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 27 maart 2025 te Bunnik, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [verbalisant 1] , brigadier bij de Eenheid Landelijke Expertise en Operaties, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, als bestuurder van een auto met oplopende snelheid is (in)gereden op en/of in de richting van voornoemde [verbalisant 1] , die zich op dat moment op korte afstand voor voornoemde auto bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 27 maart 2025 te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een verbalisant van politie (AOT335, werkzaam bij de Eenheid Landelijke Opsporing en Interventies en ingedeeld bij het Aanhoudings- en Ondersteuningsteam Den Haag) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen als bestuurder van een auto met hoge snelheid is (in)gereden op de achterkant van het voertuig van voornoemde verbalisant, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 maart 2025 te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas, althans in Nederland, een verbalisant van politie (AOT335, werkzaam bij de Eenheid Landelijke Opsporing en Interventies en ingedeeld bij het Aanhoudings- en Ondersteuningsteam Den Haag) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door als bestuurder van een auto met hoge snelheid in te rijden op de achterkant van het voertuig van voornoemde verbalisant;
3
hij op of omstreeks 27 maart 2025 te Leiden een personenauto (kenteken Skoda Superb met
kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4
hij op of omstreeks 27 maart 2025 te Leiden, Wassenaar, 's-Gravenhage, Bunnik en/of
Zevenhuizen, althans in Nederland als bestuurder van een voertuig (een Skoda Superb met
kenteken [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, de N44, de Rust en Vreugdlaan, de Van der Oude Meulenlaan, de Benoordehoutseweg, de Waalsdorperlaan en/of de A12, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- met (zeer) hoge snelheden, althans met (telkens) een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid, in elk geval met een (veel) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse verantwoord was te rijden en/of van rijbaan te wisselen,
- (daarbij) meermalen voertuigen rechts in te halen en/of over de spitsstrook te rijden,
- (daarbij) meermalen te rijden op de weghelft van genoemde weg, bestemd voor het haar
tegemoetkomende verkeer,
- (daarbij) meermalen door rood licht te rijden en/of geen voorrang te verlenen,
- geen gevolg te geven aan door verbalisanten gegeven stoptekens middels het volg- en
stoptransparant, en/of
- meermalen in te sturen en/of in te rijden en/of in aanraking en/of botsing te komen met andere (politie)voertuigen,
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was.

3. De bewijsbeslissing

3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 2 primair tenlastegelegde en heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1, 2 subsidiair, 3 en 4 bewezenverklaard kunnen worden.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het onder 3 en 4 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3. Vrijspraak feit 2
De rechtbank is met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ten aanzien van zowel de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling als de subsidiair ten laste gelegde bedreiging overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank heeft ter terechtzitting de beelden van de aanrijding tussen de verdachte en verbalisant AOT335 bekeken. Op die beelden is te zien dat de auto van AOT335 vóór het voertuig van de verdachte komt rijden en vervolgens zijn snelheid fors vermindert. De verdachte vermindert daarbij ook zijn snelheid. Op dat moment komt ook een politieauto rechts naast de auto van de verdachte rijden. Deze auto drukt met de linkerzijkant tegen de rechterzijkant van de auto van de verdachte. De verdachte stuurt vervolgens naar rechts om achter de voorste auto, de auto van AOT335, langs te gaan. Terwijl de verdachte dit doet, wordt door de andere politieauto nog steeds tegen de rechterzijkant van zijn auto gereden. De voorkant van de auto van de verdachte schampt vervolgens de achterkant van de auto van AOT335.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte vol opzet heeft gehad om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan AOT335, omdat hij niet op de auto van AOT335 inrijdt maar deze probeert te omzeilen. De vervolgvraag is of er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals het hier ten laste gelegde zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bovenstaande situatie niet dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar letsel aan de vóór hem rijdende AOT335, nu niet blijkt dat hij de aanmerkelijke kans op dergelijk letsel heeft aanvaard. De auto van de verdachte reed op het moment van de botsing met een lage snelheid, waarbij hij een manoeuvre uitvoerde waarbij hij de auto van AOT335 probeerde te omzeilen in plaats van aan te rijden. Van het sturen in de richting van de auto van AOT335 of het niet onder controle hebben van de eigen auto – omstandigheden die mogelijk wel zouden kunnen wijzen op het aanvaarden van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel - is geen sprake. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van het onder 2 primair ten laste gelegde.
Zoals hierboven reeds is overwegen, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte met lage snelheid een manoeuvre uitvoerde om de auto van AOT335 te omzeilen, en niet om die aan te rijden. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat het voor bedreiging vereiste opzet ontbreekt. De rechtbank spreekt de verdachte daarom ook vrij van het subsidiaire ten laste gelegde onder 2.
3.4. Opgave van bewijsmiddelen feiten 3 en 4
De rechtbank zal voor de feiten 3 en 4 met een opgave van bewijsmiddelen volstaan, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft deze feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2025103550, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 158).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen voor de feiten 3 en 4:
1.De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 2 juli 2025.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen voor feit 3:
1.Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] opgemaakt op 27 maart 2025 (p. 40-41).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen voor feit 4:

1.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 27 maart 2025 (p. 44-46);

2.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 27 maart 2025 (p. 47-48);

3.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 28 maart 2025 (p. 62-66);

4.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 31 maart 2025 (p. 106);

5.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 11 april 2025 (p. 127-144);

6.Het proces-verbaal van aangifte van AOT335, opgemaakt op 29 maart 2025 (p. 78-81).
3.5.
Gebruikte bewijsmiddelen feit 1
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
1.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 28 maart 2025, voor zover inhoudende (p. 57-58):
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , verklaar het volgende:
Op donderdag 27 maart 2025 kreeg ik via de mobilofoon kennis van een achtervolging.
Ik hoorde dat de Skoda werd achtervolgd en dat de helikopter van de Landelijke
Eenheid meedeed aan de achtervolging. De Skoda zou kort daarvoor gestolen zijn. Ik besloot om deel te nemen aan de achtervolging en zat ongeveer ter hoogte van Reeuwijk/Bodegraven bij de achtervolgende SIV's.
Op enig moment hoorde ik dat het voertuig het tankstation op was
gereden en gaf de Tactical Flight officer door dat de toerit naar de rijbaan
van de A12 dichtgezet moest worden. Ik stopte mijn SIV en zag om mij heen meerdere opvallende voertuigen hetzelfde doen. Voor mijn gevoel waren er ook meerdere agenten die buiten hun voertuig stonden op de rijbaan.
Ik zag de Skoda in onze richting komen en ik zag dat hij vaart minderde. Ik zag ineens echter dat de Skoda in mijn richting kwam rijden. Ik zag dat de bestuurder mijn kant op keek. Ik zag dat hij mij recht in mijn ogen aan keek. De Skoda kwam snel mijn kant op.
Ik pakte mijn dienstwapen en richtte deze op de Skoda. Ik zag dat het voertuig tot op enkele meters genaderd was en ik zag dat de afstand tussen mij en het voertuig zienderogen minder werd. Ik wist op dat moment zeker dat als ik zou blijven staan, ik aangereden zou worden.
Ik stapte naar links en schoot tegelijkertijd op het linker voorwiel. Ik heb twee schoten gelost. Ik zag dat het voertuig vlak langs mij heen reed en weet zeker dat als ik was blijven staan, ik door de bestuurder van de Skoda aangereden zou zijn.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 11 april 2025, voor zover inhoudende (p. 127-128):
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , verklaar het volgende:
Op dinsdag 8 april 2025 bekeek ik de camerabeelden vanuit de helikopter, die waren aangeleverd in verband met de achtervolging na de diefstal van een personenauto uit Leiden. Ik bekeek de beelden. Ik zag dat de helikopterbemanning op het moment dat de beelden starten aan het vliegen waren ter hoogte van de A44, tussen Leiden en Wassenaar. Ik hoorde hen tegen elkaar zeggen dat zij op zoek waren naar een grijze Skoda Superb.
Hierna reed de verdachte met het gestolen voertuig verzorgingsplaats 'De Forten' op. Ik hoorde en zag dat er door de politieagenten geprobeerd werd om een blokkade op de toerit te plaatsen. Ik zag dat het gestolen voertuig doorreed en niet stopte voor de politieagent die op de weg stond. Ik zag dat de politieagent weg moest stappen.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 28 maart 2025, voor zover inhoudende (p. 62):
Wij, verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , verklaren het volgende:
Op 27 maart 2025 waren wij, in een opvallend snel interventie voertuig, op de rijksweg A12. Alhier hoorden wij middels de portofoon dat er een achtervolging bezig was op de Rijksweg A12. Wij hebben hierop positie ingenomen op de Rijksweg A12 rechts bij de oprit Veenendaal. Wij hoorden dat er op het voertuig was geschoten door collega’s en dat het arrestatieteam achter dit voertuig had gereden. Wij hoorden dat er een helikopter hing boven het voertuig van de verdachte en dat er meer eenheden van het arrestatieteam aanrijdend waren.
Verdachte
Achternaam: [achternaam verdachte]
Voornamen: [voornamen verdachte]
Geboren: [geboortedatum] 1997
Geboorteplaats: [geboorteplaats] in [geboorteland]
Voertuig
Merk/type: Skoda Superb
Kleur: Grijs
4.De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op de terechtzitting van 2 juli 2025, voor zover inhoudende:
Op de helikopterbeelden is te zien dat de aangever op de toerit naar de snelweg (vanuit de rijrichting bezien) volledig aan de linkerkant van de witte lijn staat. Te zien is dat het voertuig van de verdachte rijdt richting de aangever en dat de afstand tussen het voertuig van de verdachte en de aangever kleiner wordt. De snelheid van de auto van de verdachte is daarbij gelijk aan de snelheid van de auto’s die op de twee rechterrijbanen van de snelweg ernaast rijden. Op het moment dat de afstand tussen de auto van de verdachte en de aangever klein is, zet de aangever een grote stap naar rechts, waardoor hij ruim aan de rechterzijde van de witte lijn komt te staan. Vervolgens is te zien dat het voertuig van de verdachte 1 à 2 seconden later strak langs de linkerkant van de witte lijn rijdt, op de plek waar vlak daarvoor de aangever stond.
3.6.
Bewijsoverwegingen feit 1
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde feit, omdat aan de hand van de beelden niet kan worden vastgesteld of de auto van de verdachte de aangever zou hebben aangereden als deze niet was weg gestapt. Ook maakte de verdachte een sturende beweging weg van de aangever.
Naar het oordeel van de rechtbank is op de helikopterbeelden duidelijk te zien dat de verdachte de aangever zou hebben aangereden als deze niet zou zijn weg gestapt. De licht sturende beweging die de verdachte weg van de aangever maakte, maakt dit niet anders, omdat de verdachte ook met deze beweging de aangever zou hebben aangereden indien deze niet was weg gestapt.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het inrijden op of in de richting van de verbalisant is te kwalificeren als een poging tot zware mishandeling. Die vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. Naar algemene ervaringsregels geldt dat het inrijden op een persoon een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich brengt. Dit geldt temeer nu de aangever onbeschermd stond en de auto van de verdachte met hoge snelheid reed. De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte volgt dat hij op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangever.
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat feit 1 bewezenverklaard kan worden.
3.7.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 27 maart 2025 te Bunnik, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [verbalisant 1] , brigadier bij de Eenheid Landelijke Expertise en Operaties, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, als bestuurder van een auto is (in)gereden op en/of in de richting van voornoemde [verbalisant 1] , die zich op dat moment op korte afstand voor voornoemde auto bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op 27 maart 2025 te Leiden een personenauto (kenteken Skoda Superb met
kenteken [kenteken] ) die aan [benadeelde] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4
hij op 27 maart 2025 te Leiden, Wassenaar, 's-Gravenhage, Bunnik en/of
Zevenhuizen, althans in Nederland als bestuurder van een voertuig (een Skoda Superb met
kenteken [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, de N44, de Rust en Vreugdlaan, de Van der Oude Meulenlaan, de Benoordehoutseweg, de Waalsdorperlaan en de A12, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- met (zeer) hoge snelheden, althans met (telkens) een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid, in elk geval met een (veel) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse verantwoord was te rijden en van rijbaan te wisselen,
- (daarbij) meermalen voertuigen rechts in te halen en over de spitsstrook te rijden,
- (daarbij) meermalen te rijden op de weghelft van genoemde weg, bestemd voor het haar
tegemoetkomende verkeer,
- (daarbij) meermalen door rood licht te rijden en geen voorrang te verlenen,
- geen gevolg te geven aan door verbalisanten gegeven stoptekens middels het volg- en
stoptransparant, en
- meermalen in te sturen en in te rijden en in aanraking en botsing te komen met andere (politie)voertuigen,
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was.
4. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
5. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6. De oplegging van een straf en maatregel
6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en als bijzondere voorwaarden de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast heeft de officier van justitie een rijontzegging voor de duur van 24 maanden en de oplegging van de maatregel ter bescherming van de algemene veiligheid personen en goederen op grond van artikel 38z Wetboek van Strafrecht (Sr) gevorderd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel korter is dan gevorderd door de officier van justitie.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft op 27 maart 2025 een auto gestolen, waarna hij gedurende een uur is achtervolgd door een groot aantal politieagenten. Om aan de politie te ontkomen heeft de verdachte onder andere met zeer hoge snelheden gereden tot 240 kilometer uur, over de vluchtstrook gereden, gevaarlijke inhaalacties uitgevoerd, stopsignalen genegeerd, door rood gereden en op de verkeerde weghelft gereden. Toen verbalisanten hem op enig moment door middel van een actie wilden doen stoppen, reed de verdachte in op een verbalisant, die de aanrijding ternauwernood kon voorkomen door net op tijd weg te stappen. De verbalisant heeft alleen door zijn eigen oplettendheid en wegstappen zwaar lichamelijk letsel kunnen voorkomen. Het is een wonder te noemen dat er ondanks het roekeloze verkeersgedrag van de verdachte geen verkeersslachtoffers zijn gevallen. De rechtbank neemt dit alles de verdachte zeer kwalijk. Veel weggebruikers zijn geconfronteerd met het extreme rijgedrag van de verdachte en hij heeft daarmee gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Dit blijkt onder andere uit het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] , die zegt voor zijn eigen leven en dat van zijn collega’s te hebben gevreesd. Met zijn gedrag heeft de verdachte het gezag van de politie ondermijnd. Ook heeft hij geen respect getoond voor eigendommen van anderen, door de hiervoor genoemde strafbare feiten te plegen met een auto die hij vlak daarvoor had gestolen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het (Nederlandse) strafblad van de verdachte van 12 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte in de maand vóór de bewezenverklaarde feiten al drie geldboetes heeft opgelegd gekregen voor overtredingen in het verkeer.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van psychiater dr. [naam] van 12 juni 2025. Volgens de psychiater lijdt de verdachte aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een psychose die hoogstwaarschijnlijk is veroorzaakt door schizofrenie, maar mogelijk is uitgelokt en versterkt door gebruik van cannabis. De bewezenverklaarde feiten zijn grotendeels voortgekomen uit ziekteverschijnselen in de vorm van achtervolgingswaandenkbeelden, desorganisatie, cognitief disfunctioneren en maniforme ontremming. Hierdoor was de verdachte sterk beperkt in zijn gedragskeuze. De psychiater adviseert daarom het bewezenverklaarde in sterk verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat de rapportage van de psychiater inzichtelijk is en de conclusie wordt gedragen door de motivering. De rechtbank verenigt zich met die conclusie en maakt deze tot de hare. De rechtbank weegt in strafverlagende zin mee dat de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte in sterk verminderde mate aan hem zijn toe te rekenen.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 19 juni 2025, waaruit volgt dat sprake is van problematiek op het gebied van huisvesting, het gebruik van cannabis en zijn psychosociaal functioneren. Er is sprake van een hoog recidiverisico. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf aan hem op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden:
  • Meldplicht bij de reclassering;
  • Opname in een zorginstelling;
  • Ambulante behandeling;
  • Begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • Meewerken aan middelencontrole.
Conclusie
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank zal aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van vijftien (15) maanden, waarvan zeven (7) maanden voorwaardelijk. Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte ter zake van feit 4 een rijontzegging voor de duur van 24 maanden opleggen. De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie geëist, omdat de rechtbank – anders dan de officier van justitie – niet komt tot een bewezenverklaring van de onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde bedreiging.
De rechtbank zal aan de deels voorwaardelijke gevangenisstraf een proeftijd van drie jaren verbinden onder de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Dit om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte om zo de kans op recidive te proberen terug te dringen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die waren gericht tegen en gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van meerdere personen, te weten poging tot zware mishandeling (feit 1) en overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (feit 4).
Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
38z Sr maatregel
Daarnaast is door het begaan van bewezenverklaarde feiten 1 en 4 aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z lid 1 Wetboek van Strafrecht (Sr) voldaan. Aan de verdachte wordt voor deze strafbare feiten bovendien een gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen. De rechtbank heeft daarbij gelet op de aard van de bewezenverklaarde feiten en de rapportages van de psychiater en de reclassering. De rechtbank zal daarom aan de verdachte de 38z Sr maatregel opleggen.
7. De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel
[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 21.430,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 16.430,00 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
AOT 335 heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering van [benadeelde] op het standpunt gesteld dat de gevorderde schadevergoeding ten aanzien van de materiële schade kan worden toegewezen en de gevorderde schadevergoeding ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
Ten aanzien van de vordering van AOT 335 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze kan worden toegewezen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de vordering van [benadeelde] af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren.
De raadsman heeft – indien feit 2 wordt bewezenverklaard – zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank inzake de vordering van AOT 335.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Vordering [benadeelde]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 3 bewezenverklaarde feit. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid (artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek), omdat de omvang van de geleden (materiële) schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Uit de stukken blijkt niet hoe de waardebepaling van Allianz tot stand is gekomen. Daarnaast roept de schatting van Allianz – te weten een dagwaarde van € 24.000,00 – vragen op in het licht van de verklaring van de benadeelde partij ter terechtzitting dat hij de auto zo’n vier jaar geleden heeft gekocht voor € 25.000,00 à € 26.000,00. De rechtbank maakt bij haar schatting gebruik van de tool om de dagwaarde van een auto te berekenen op www.independer.nl. Deze schat de dagwaarde van de auto op € 17.719,00. De rechtbank neemt dit bedrag over. De rechtbank trekt hier van af de reeds door Allianz vergoede schade ter waarde van
€ 7.570,00. De rechtbank schat daarmee het bedrag aan materiële schade op € 10.149,00. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de materiële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade afwijzen, omdat er geen wettelijke grondslag is om deze toe te wijzen.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde]
De verdachte zal voor het onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 10.149,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 maart 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [benadeelde] .
Vordering AOT 335
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 302 en 310 van het Wetboek van Strafrecht;
- 5 a, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
9. De beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.7 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:poging tot zware mishandeling
ten aanzien van feit 3:diefstal
ten aanzien van feit 4:overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor
de duur van 15 (VIJFTIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat
een gedeelte van die straf, groot 7 (ZEVEN) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op drie jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat opnemen in een nader te bepalen Forensische kliniek, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- zich aansluitend op de klinische behandeling laat behandelen door een nader te bepalen (forensische) instelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- aansluitend op de klinische behandeling verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd of begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het - op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht - uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
legt aan de verdachte op de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;
veroordeelt verdachte ter zake van feit 4 voorts tot:
- ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor 24 maanden;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] deels toe tot een bedrag van € 10.149,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 maart 2025 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde] ;
bepaalt dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 10.149,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 maart 2025 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 86 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
bepaalt dat de benadeelde partij AOT 335 niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.C. Kranenburg, voorzitter,
mr. drs. H.M. Braam, rechter,
mr. P.C. Goilo - Kam, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S. ten Voorde, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 juli 2025.