ECLI:NL:RBDHA:2025:12774

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
NL25.14221
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit ongegrond verklaard na zorgvuldig gehoor

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit dat door de minister van Asiel en Migratie aan eiser was opgelegd. Eiser had beroep ingesteld tegen dit besluit, dat op 20 maart 2025 was genomen. Tijdens de zitting op 10 juli 2025 was eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder niet aanwezig was. Eiser voerde aan dat er sprake was van een onzorgvuldig gehoor, omdat de verweerder onvoldoende onderzoek zou hebben gedaan naar zijn familie- en privéleven en de gevolgen van zijn vertrek uit de Europese Unie. Eiser stelde dat dit in strijd was met het Unierecht en het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank oordeelde echter dat eiser ten tijde van het terugkeerbesluit geen rechtmatig verblijf had in Nederland of een andere EU-lidstaat, waardoor de verweerder verplicht was om een terugkeerbesluit op te leggen. De rechtbank verwees naar eerdere rechtspraak van de Raad van State, waaruit bleek dat de verweerder niet hoeft te toetsen of de terugkeer in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Eiser was voorafgaand aan het besluit gehoord en had de gelegenheid om zijn zienswijze te geven. De rechtbank concludeerde dat het gehoor zorgvuldig was verlopen en dat eiser geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd om van het terugkeerbesluit af te zien. Het beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14221

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Agayev),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser voert aan dat er sprake is van een onzorgvuldig gehoor. Verweerder heeft volgens eiser onvoldoende onderzoek gedaan naar eisers familie- en privéleven en wat zijn vertrek uit de Europese Unie hiervoor zou betekenen. Volgens eiser is er daarom sprake van strijd met het Unierecht en het zorgvuldigheidsbeginsel. Op de zitting heeft eisers gemachtigde daarnaast aangevoerd dat eiser bezig is met een verblijfsprocedure in Spanje en dat hij voor het opleggen van het terugkeerbesluit al een binding had met Spanje.
1.1.
De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser ten tijde van het opleggen van het terugkeerbesluit geen rechtmatig verblijf in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie had. Verweerder is in dat geval op grond van artikel 62a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) gehouden een terugkeerbesluit op te leggen. Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat het terugkeerbesluit in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is opgelegd, verwijst de rechtbank naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaronder de uitspraak van 1 november 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY2816) en de uitspraak van 11 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3090). Uit deze uitspraken volgt dat verweerder bij het uitvaardigen van een terugkeerbesluit niet hoeft te toetsen of de terugkeer in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
1.2.
Voorafgaand aan het opleggen van het terugkeerbesluit is eiser gehoord. Uit het proces-verbaal van het gehoor blijkt dat eiser er bij aanvang van het gehoor op is gewezen dat verweerder van plan is om een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van vier weken op te leggen en dat eiser daarover zijn zienswijze kan geven. Vervolgens zijn er gerichte vragen aan eiser gesteld, bijvoorbeeld over zijn verblijfsstatus in Nederland en elders in de Europese Unie, de gezondheidssituatie van eiser en hoe zijn familie- en gezinsleven eruit ziet. Eiser heeft verklaard dat hij alleenstaand is en geen familie- of gezinsleven uitoefent in de Europese Unie en dat hij gezond is. Verder heeft eiser verklaard in mei 2025 drie jaar in Spanje te wonen maar nog geen Spaanse verblijfsvergunning te hebben. Na een verblijfsduur van drie jaar in Spanje kan hij daar verblijfsrecht aanvragen. Op de vraag of er omstandigheden zijn die ertoe kunnen leiden dat er van het terugkeerbesluit wordt afgezien, heeft eiser geantwoord dat hij geen bijzondere omstandigheden kan geven. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het gehoor zorgvuldig is verlopen. Eiser is voldoende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze over het voorgenomen terugkeerbesluit naar voren te brengen. Van een zorgvuldigheidsgebrek is dus geen sprake. De rechtbank deelt het standpunt van verweerder in het bestreden besluit dat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd om af te zien van het terugkeerbesluit. Dat eiser thans stelt een verblijfsprocedure in Spanje te doorlopen, maakt het besluit niet onrechtmatig. Gelet op de ex tunc-toets kunnen feiten en omstandigheden van na het bestreden besluit immers geen rol spelen in de beoordeling door de rechtbank. De beroepsgronden slagen niet.
2. Het beroep is ongegrond.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.