ECLI:NL:RBDHA:2025:12778
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod, onvoldoende gemotiveerd
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en inreisverbod dat aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Het bestreden besluit, dat op 29 december 2023 was genomen, hield in dat eiser voor de duur van twee jaar een inreisverbod kreeg opgelegd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. S.C. van Paridon. De rechtbank heeft de zaak op 10 juli 2025 behandeld, maar de verweerder is niet verschenen.
Eiser voerde aan dat er bijzondere individuele omstandigheden waren die verweerder hadden moeten doen afzien van het opleggen van het inreisverbod. Hij stelde dat hij een relatie had met een vrouw in Nederland en dat het inreisverbod hem belemmerde om zijn gezinsleven uit te oefenen, wat in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank oordeelde dat verweerder deze omstandigheden niet had betrokken in de belangenafweging, wat leidde tot een motiveringsgebrek in de zin van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank concludeerde dat het beroep gegrond was en vernietigde het bestreden besluit voor zover dit betrekking had op het inreisverbod. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.814,- werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.