ECLI:NL:RBDHA:2025:12778

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
NL24.292
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod, onvoldoende gemotiveerd

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en inreisverbod dat aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Het bestreden besluit, dat op 29 december 2023 was genomen, hield in dat eiser voor de duur van twee jaar een inreisverbod kreeg opgelegd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. S.C. van Paridon. De rechtbank heeft de zaak op 10 juli 2025 behandeld, maar de verweerder is niet verschenen.

Eiser voerde aan dat er bijzondere individuele omstandigheden waren die verweerder hadden moeten doen afzien van het opleggen van het inreisverbod. Hij stelde dat hij een relatie had met een vrouw in Nederland en dat het inreisverbod hem belemmerde om zijn gezinsleven uit te oefenen, wat in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank oordeelde dat verweerder deze omstandigheden niet had betrokken in de belangenafweging, wat leidde tot een motiveringsgebrek in de zin van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank concludeerde dat het beroep gegrond was en vernietigde het bestreden besluit voor zover dit betrekking had op het inreisverbod. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.814,- werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.292

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser]

[v-nummer]
(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser voert aan dat er bijzondere individuele omstandigheden zijn op grond waarvan verweerder had moeten afzien van het opleggen van een inreisverbod. Eiser heeft in het gehoor voorafgaand aan het opleggen van het bestreden besluit verklaard een relatie te hebben met een vrouw en in Nederland met haar samen te wonen. Het inreisverbod hindert eiser om terug te keren naar de Europese Unie en zijn vriendin te bezoeken, of zijn recht op gezinsleven uit te oefenen. Het inreisverbod is volgens eiser dan ook in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder heeft deze omstandigheden niet kenbaar betrokken bij de belangenafweging om al dan niet een inreisverbod op te leggen. Dit maakt dat er sprake is van een motiveringsgebrek in de zin van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en een zorgvuldigheidsgebrek in de zin van artikel 3:2 van de Awb.
1.1.
Op grond van artikel 66a, achtste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 kan verweerder om humanitaire of andere redenen afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod. Volgens het beleid in paragraaf A4/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 vaardigt verweerder geen inreisverbod uit als het uitvaardigen van een inreisverbod een schending van artikel 8 van het EVRM betekent.
1.2.
Uit het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan het opleggen van het bestreden besluit blijkt dat eiser op de vraag hoe zijn familie- en gezinsleven eruit ziet, heeft verklaard een partner in Nederland te hebben met wie hij wil gaan trouwen. Verweerder heeft in het bestreden besluit onder het kopje ‘Zienswijze’ vermeld dat eiser omtrent het bestreden besluit in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken en dat hierbij door eiser geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank is het inreisverbod hiermee niet deugdelijk gemotiveerd. Uit de motivering van het besluit blijkt immers niet dat verweerder eisers verklaring over zijn partner in Nederland heeft betrokken in de belangenafweging en waarom verweerder in die verklaring geen aanleiding heeft gezien om af te zien van het opleggen van het inreisverbod. Het inreisverbod kent daarom een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt.
2. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover dit ziet op het inreisverbod, wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb.
3. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dit betrekking heeft op het inreisverbod;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als verweerder.