ECLI:NL:RBDHA:2025:12787

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
674946
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de gevorderde verklaring van recht en veroordeling in proceskosten wegens misbruik van procesrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser en twee gedaagden, te weten Credit Retrieve Company B.V. (CRC) en een andere partij. Eiser vorderde primair herroeping van een eerdere veroordeling en subsidiair een verklaring van recht dat hij onverschuldigd heeft betaald aan beide gedaagden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in het verleden is veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de andere partij, dat later is gecedeerd aan CRC. Eiser heeft zijn subsidiaire vordering ingetrokken, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat hij onvoldoende feiten heeft gesteld om te onderbouwen dat hij onverschuldigd heeft betaald. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de werkelijke proceskosten van zowel CRC als de andere partij, omdat hij misbruik van procesrecht heeft gemaakt. De rechtbank heeft de proceskosten van CRC vastgesteld op € 5.417,90 en die van de andere partij op € 6.092,00. Eiser moet deze bedragen binnen veertien dagen na aanschrijving betalen, met wettelijke rente indien hij niet tijdig betaalt. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Zitting hebben:
rechter: mr. J.G. Bruinsma
griffier: F.L. Kunst
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 14 juli 2025
In de zaak met
zaak/rolnummer C/09/674946 / HA ZA 24/942van:
[eiser]te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M.Z.D. Nasrullah te Den Haag,
eiser,
TEGEN

1.CREDIT RETRIEVE COMPANY B.V.te Rotterdam,

advocaat: mr. R.F. van Leeuwen te Rotterdam,
2.
[naam]te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. P.J. de Groen te Leiden,
gedaagden.
Partijen worden hierna ‘ [eiser] ’, ‘CRC’ en ‘ [naam] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 25 oktober 2025, met producties 1 tot en met 12;
  • de conclusie van antwoord van [naam] , met producties 1 tot en met 10;
  • de conclusie van antwoord van CRC tevens houdende incident tot onbevoegdheid;
  • de antwoord akte in incident onbevoegdheid (de rechtbank begrijpt: conclusie van antwoord in incident) van [eiser] ;
  • het vonnis in incident van 5 maart 2025, waarin de primaire vordering verwezen is naar het gerechtshof Den Haag;
  • het tussenvonnis van 25 maart 2025, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • bericht van CRC van 3 juli 2025 met de facturen van de tot dusver gemaakte kosten voor juridische bijstand;
  • Bericht van [naam] met productie 11 (abusievelijk genummerd als 10).
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juli 2025. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen hebben gezegd. Deze aantekeningen zijn toegevoegd aan het griffiedossier.
1.3.
Nadat partijen op de mondelinge behandeling hun standpunten volledig hebben toegelicht, heeft de rechtbank met toepassing van artikel 29a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. Dit proces-verbaal is een weergave van deze uitspraak.

2.Gronden van de beslissing

Feiten
2.1.
Niet in geschil is dat [eiser] , eerst in 2014 door de Rechtbank Den Haag en daarna in 2016 door het Gerechtshof Den Haag, veroordeeld is tot betaling van € 60.433,32 uit hoofde van een tussen [naam] en [eiser] gesloten overeenkomst, te vermeerderen met rente vanaf 15 september 2011 en de proceskosten.
2.2.
Na deze veroordeling heeft [naam] executoriaal beslag gelegd ten laste van [eiser] . Op 27 augustus 2019 heeft [naam] zijn vordering op [eiser] door middel van cessie overgedragen aan CRC. Nadien is door CRC executoriaal derdenbeslag gelegd ten laste van [eiser] .
Vordering en verweer
2.3.
In deze procedure vordert [eiser] primair herroeping van de eerdere procedure tussen [eiser] en [naam] . Deze vordering is bij vonnis in incident van 5 maart 2025 verwezen naar het Gerechtshof Den Haag en daarover hoeft de rechtbank dus geen oordeel meer te geven.
2.4.
Subsidiair vordert [eiser] een verklaring van recht dat alle via de beslagen gedane betalingen onverschuldigd zijn verricht, omdat die uitspraken onjuist zijn. Deze vordering is ter zitting door [eiser] ingetrokken, zodat de rechtbank ook daarover geen oordeel meer hoeft te geven.
2.5.
Meer subsidiair vordert [eiser] een verklaring van recht dat de betalingen aan ofwel [naam] ofwel aan CRC onverschuldigd zijn geweest, omdat hij niet gehouden is om aan beiden te betalen en beiden de vordering innen.
2.6.
Zowel [naam] als CRC heeft bij afzonderlijke conclusie van antwoord verweer gevoerd tegen de vorderingen van [eiser] . Beide conclusies strekken tot niet-ontvankelijk verklaring van [eiser] of afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiser] in de werkelijke proceskosten, omdat [eiser] misbruik maakt van procesrecht en het instellen van de vorderingen, vanwege de geringe kans van toewijzing, achterwege had moeten laten.
Meer subsidiaire vordering
2.7.
De meer subsidiair gevorderde verklaring van recht dat [eiser] aan ofwel [naam] ofwel CRC onverschuldigd heeft betaald, wordt afgewezen. Het is aan [eiser] om bij het instellen van een dergelijke vordering deugdelijk, concreet en onderbouwd te stellen dat hij enig bedrag heeft betaald aan CRC of [naam] en dat die betaling zonder rechtsgrond is geweest. Dit heeft [eiser] niet gedaan. In de dagvaarding heeft [eiser] zich beperkt tot de algemene juridische stelling dat hij niet aan CRC en [naam] hoeft te betalen en de feitelijke stelling dat beiden de vorderingen innen.
2.8.
Dat [eiser] niet aan beiden hoeft te betalen, is juist. De cessie brengt namelijk met zich dat [eiser] sindsdien uitsluitend gehouden is om aan CRC te betalen en dat hij niet langer aan [naam] hoeft te betalen. [eiser] heeft niet uitgelegd waarom betalingen aan CRC onverschuldigd zijn geweest. Nu destijds geen cassatie is ingesteld, is het arrest van het gerechtshof van 2016 in kracht van gewijsde gegaan. Dat op dit moment een procedure tot herroeping bij het gerechtshof loopt doet daar, zolang het arrest niet vernietigd is, niets aan af.
2.9.
Op grond van artikel 236 Rv komt aan die uitspraak onverminderd gezag van gewijsde toe. Dit wil zeggen dat [eiser] , zolang het arrest niet vernietigd is, gebonden is aan de uitspraak en dus gehouden is tot betaling van de vordering. Voor alle betalingen aan CRC staat dan ook buiten twijfel dat een rechtsgrond voor die betaling gevonden kan worden in het arrest van het gerechtshof, dan wel het vonnis van de rechtbank.
2.10.
Dit geldt ook voor de betalingen aan [naam] voorafgaand aan de cessie op 27 augustus 2019. Dit maakt dat de meer subsidiaire vordering zich beperkt tot de vraag of [eiser] na de cessie onverschuldigd betaald heeft aan [naam] . Ook tijdens de zitting heeft [eiser] niet concreet gesteld welke betalingen hij na de cessie aan [naam] heeft gedaan of feiten gesteld waaruit blijkt dat de vordering, ook na de cessie door [naam] , via beslagen door [naam] wordt geïnd. Het gegeven dat CRC dezelfde deurwaarder gebruikt als [naam] en een of meerdere beslagen voortzet, is daarvoor onvoldoende. Door [eiser] is bovendien erkend dat het derdenbeslag op de AOW-uitkering gelegd is door CRC.
2.11.
Resumerend geldt dat [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om te kunnen vaststellen dat hij na de cessie op 27 augustus 2019 enig bedrag onverschuldigd heeft voldaan aan [naam] . De vordering wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
2.12.
Nu de vorderingen van [eiser] worden afgewezen, zal hij in de proceskosten van zowel [naam] als CRC worden veroordeeld. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
2.13.
Met CRC en [naam] is de rechtbank van oordeel dat een veroordeling van [eiser] in de werkelijke proceskosten hier op zijn plaats is.
2.14.
Ten aanzien van de subsidiaire vordering had [eiser] , althans zijn advocaat, behoren te weten dat deze vordering niet toegewezen kan worden zolang het arrest van het gerechtshof niet is vernietigd. Zonder die vernietiging is immers evident dat er een rechtsgrond voor betaling aanwezig is. Het instellen van deze vordering had dan ook achterwege moeten blijven en het doorzetten van de procedure, zeker na het vonnis in incident, en de vordering pas ter zitting in trekken is dan ook aan te merken als misbruik van procesrecht.
2.15.
Ook ten aanzien van de meer subsidiaire vordering geldt dat het instellen van deze vordering achterwege had moeten blijven. Inzake CRC geldt dat [eiser] de cessie nadrukkelijk erkent en dus weet, althans behoort te weten, dat er een rechtsgrond is voor alle betalingen aan CRC sinds de cessie. Door [eiser] is niet gesteld dat CRC ook voorafgaand aan de cessie betalingen geïnd heeft. De ongegrondheid van de vordering van [eiser] tegen CRC is dan ook evident, zodat het instellen hiervan tegen CRC aan te merken is als misbruik van procesrecht.
2.16.
Inzake [naam] geldt dat [eiser] niet tot nauwelijks gesteld heeft dat hij na de cessie enig bedrag aan [eiser] heeft voldaan. [eiser] , althans zijn advocaat, had dan ook behoren te weten dat er veel te weinig gesteld is om tot een toewijzing te kunnen komen. [eiser] wordt daarnaast aangerekend dat hij [naam] rauwelijks heeft gedagvaard. Wanneer er twijfel of onduidelijkheid zou zijn over betalingen door de beslagen, had [naam] eerst buiten rechte aangesproken moeten worden om de gelegenheid te krijgen om, zonder hoge kosten te maken, die onduidelijk weg te nemen. Alles overziend had [eiser] de vordering tegen [naam] achterwege moeten laten en is het instellen van de vordering aan te merken als misbruik van procesrecht.
2.17.
CRC heeft voorafgaand aan de zitting de facturen toegezonden van de gemaakte kosten tot en met april 2025. Dit betreft een totaalbedrag van € 1.655,86 (excl. btw). Ter zitting heeft CRC aangegeven dat de kosten vanaf mei 2025 € 1.112,40 (excl. btw) bedragen. Nu over de proceskosten in het incident reeds is beslist, beperkt de veroordeling in de werkelijke proceskosten zich tot de kosten die CRC gemaakt heeft in de hoofdzaak. Op de door CRC gemaakte kosten wordt daarom een bedrag van € 417,36 in mindering gebracht als zijnde de kosten die behoren tot het incident. Omdat CRC de btw over de facturen van haar advocaat kan aftrekken, wordt de btw niet meegenomen in de werkelijke proceskosten. De werkelijke proceskosten van CRC worden begroot op:
- griffierecht
2.889,00
- salaris advocaat
2.350,90
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.417,90
2.18.
Ter zitting heeft [naam] aangegeven dat de kosten voor deze procedure € 3.025,00 (incl. btw) bedragen. [naam] is geen partij geweest in het incident, zodat de door hem gemaakte kosten niet verminderd hoeven te worden met kosten die behoren tot het incident. Omdat [naam] de btw over de facturen van zijn advocaat niet kan aftrekken, wordt de btw wel meegenomen in de werkelijke proceskosten De werkelijke proceskosten van [naam] worden begroot op:
- griffierecht
2.889,00
- salaris advocaat
3.025,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
6.092,00

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van CRC van € 5.417,90, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van [naam] van € 6.092,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.4.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 2.2, 2.3 en 2.4 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. J.G. Bruinsma in de aanwezigheid van de griffier, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op 15 juli 2025.
WAARVAN PROCES-VERBAAL