ECLI:NL:RBDHA:2025:12841

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
NL25.30283
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse asielzoeker met een redelijk vermoeden van illegaal verblijf en de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse asielzoeker. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. G.T. Cambier, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan hem de maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel was opgelegd op basis van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf, aangezien de eiser onvoldoende medewerking had verleend aan zijn overdracht naar Spanje. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de onjuiste spelling van zijn naam in de maatregel en de stelling dat er geen zicht op overdracht was, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, gezien het risico dat de eiser zou onderduiken. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de medische omstandigheden van de eiser niet voldoende waren om een lichter middel, zoals een meldplicht, te rechtvaardigen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.30283

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.A.E.M. Amesz),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juli 2025 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2004 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
Redelijk vermoeden van illegaal verblijf
2. Eiser voert aan dat geen sprake is geweest van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf.
3. De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van staandehouding van 7 juli 2025 blijkt dat eiser geen of onvoldoende medewerking heeft verleend aan zijn overdracht aan Spanje en hij om die reden staande is gehouden. Om die reden is voldoende duidelijk geworden dat en waarom sprake was van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf.
Maatregel van bewaring
4. Verder voert eiser aan dat zijn naam in de maatregel van bewaring onjuist is weergegeven, zodat alleen al hierom de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
5. Eiser staat bij verweerder bekend onder de naam [eiser]. Uit het rapport van het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring blijkt dat eiser deze spelling correct acht. [2] Eiser heeft verder geen identificerende documenten overgelegd. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat verweerder deze naam heeft mogen aanhouden, zodat de maatregel van bewaring niet om die reden onrechtmatig is.
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [3] en een significant risico bestaat dat eiser zal onderduiken. Als zware gronden [4] zijn in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
  • 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
En als lichte gronden [5] zijn in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiser betwist zware grond 3e. Hiertoe voert hij aan dat zijn naam verkeerd is gespeld, zodat niet aan hem mag worden tegengeworpen dat hij onjuiste gegevens zou hebben verstrekt over zijn identiteit.
8. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [6] volgt dat voor het opleggen van onder meer de zware gronden 3a en 3k alleen is vereist dat deze gronden feitelijk juist zijn en dat verweerder daarop – als dat het geval is – geen nadere toelichting op hoeft te geven. [7] De rechtbank is van oordeel dat verweerder in ieder geval terecht de zware gronden 3a en 3k aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Deze zware gronden zijn feitelijk juist en voldoende toegelicht om aan te nemen dat sprake is van een significant risico dat eiser zal onderduiken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer.
Zicht op overdracht binnen een redelijke termijn
9. Verder voert eiser aan dat zicht op overdracht binnen een redelijke termijn naar Spanje ontbreekt.
10. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier blijkt dat eiser op 17 juli 2025 om 13:35 uur zal worden overgedragen aan de Spaanse autoriteiten, zodat zicht op overdracht binnen een redelijke termijn aanwezig is.
Lichter middel
11. Eiser voert verder aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht. Eiser heeft medische problemen. Hij heeft namelijk een metalen plaat in zijn voet. Deze omstandigheid heeft verweerder onvoldoende betrokken bij de belangenafweging, aldus eiser.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kon worden toegepast. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd voldoende zijn om een significant risico aan te nemen dat eiser zal onderduiken. Daarnaast stond de overdracht van eiser aan de Spaanse autoriteiten eerder op 19 juni 2025 gepland. Deze heeft geen doorgang kunnen vinden, omdat eiser hier geen medewerking aan heeft willen verlenen. Verder heeft verweerder bij de belangenafweging terecht overwogen dat de medische zorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische zorg in de vrije maatschappij. Verweerder heeft daarnaast voldoende gemotiveerd dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken.
Ambtshalve toets
13. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 16 juli 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Rapport van het gehoor van 7 juli 2025, p. 3 van 6.
3.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
5.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.