ECLI:NL:RBDHA:2025:12843

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
AWB - 25 _ 3463
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake uitschrijving uit de Basisregistratie Personen (Brp) zonder gedegen onderzoek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster die ambtshalve uitgeschreven was uit de Basisregistratie Personen (Brp). Het bestreden besluit, genomen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwkoop, was gebaseerd op meldingen van de zus en moeder van verzoekster, die stelden dat zij niet meer op het geregistreerde adres woonde. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 juni 2025 behandeld en vastgesteld dat het besluit tot uitschrijving onvoldoende zorgvuldig was voorbereid. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster zich in een kwetsbare positie bevond, met gezondheidsproblemen en minderjarige kinderen onder toezicht. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen gedegen onderzoek was verricht voorafgaand aan het besluit tot uitschrijving. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waarbij het bestreden besluit werd geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 1.814,-, en moest het betaalde griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/3463
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 juni 2025 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J. Oversluizen),
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwkoop, verweerder
(gemachtigde: R. van Roon).

Inleiding

1. Met het (primaire) bestreden besluit van 1 mei 2025 is verzoekster ambtshalve uitgeschreven uit de Basisregistratie personen (Brp) [1] .
1.1.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Zij heeft de
voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 juni 2025 op zitting behandeld.
Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2.1.
Verzoekster stond met haar minderjarige kinderen in de Brp ingeschreven op [adres] te [plaats] (het adres), zijnde de woning van haar moeder. Bij e-mail van 17 maart 2025 hebben de zus en de moeder van verzoekster bij verweerder een melding gedaan dat verzoekster al geruime tijd niet meer op dit adres woont, dat er bemoeienis is van Jeugdzorg en dat de twee minderjarige kinderen van verzoekster zijn geplaatst bij de moeder van verzoekster. Verzoekster mag niet op het terrein van het adres komen, anders moet gelijk de politie gebeld worden. Jeugdzorg heeft ook aangegeven dat verzoekster moet worden uitgeschreven van het adres. Verweerder wordt gevraagd om een adresonderzoek te doen.
2.2.
Verweerder heeft verzoekster bij brief van 21 maart 2025 verzocht om haar nieuwe adres door te geven. Bij brief van 26 maart 2025 heeft verweerder verzoekster meegedeeld dat adresonderzoek is gestart. Bij ongedateerde brief heeft verzoekster verweerder meegedeeld dat zij ruzie heeft met haar zus, die dit soort dingen altijd doet voor hun moeder. Verzoekster zegt niet ergens anders te wonen. Bij e-mail van 11 april 2025 heeft verweerder verzoekster meegedeeld dat van Jeugdzorg is vernomen dat zij mogelijk niet verblijft op het adres, dat meerdere huisbezoeken zijn afgelegd en geconstateerd is dat zij daar niet woont. Verzoeker wordt uitgenodigd voor een gesprek op het gemeentehuis op 16 april 2025. Verzoekster heeft verweerder bij e-mail van 11 april 2025 meegedeeld dat zij op 16 april 2025 is verhinderd, omdat zij op die dag wordt opgenomen in het ziekenhuis.
2.3.
Op 21 april 2025 heeft verzoekster verweerder een verklaring van haar moeder van
18 april 2025 toegezonden. Haar moeder heeft in verband met het adresonderzoek verklaard dat sprake was van een misverstand. Haar dochter (verzoekster) woont op het adres.
Bij e-mail van 23 april 2025 heeft verweerder meegedeeld dat dit briefje geen bewoning bewijst en verzoekster verzocht om bewijsstukken, zoals bankafschriften, in te leveren.
Verzoekster heeft verweerder bij e-mail van 23 april 2025 meegedeeld dat zij op het adres woont. Zij heeft verder verklaard dat Jeugdzorg op dagen is geweest waarop zij door ruzies niet thuis was en dat dit niet betekent dat zij niet meer thuis woont.
2.4.
In de uitdraai van het adresonderzoek die zich in het dossier bevindt is 1 mei 2025 als einddatum vermeld. Vermeld is dat de gemeente contact heeft gehad met Jeugdzorg. Jeugdzorg heeft huisbezoeken afgelegd en heeft bevestigd dat verzoekster niet op het adres woonachtig is. Verzoekster verblijft momenteel in België en bij vriendinnen in Nederland.
2.5.
Verweerder heeft het bestreden besluit genomen. Vermeld is dat verweerder verzoekster op 9 april 2025 het voornemen heeft gestuurd om haar ambtshalve uit te schrijven uit de Brp. Verzoekster heeft daar niet op gereageerd.
3. Verzoekster betwist dat zij niet op het adres zou wonen en stelt zich op het standpunt dat het onderzoek van verweerder onzorgvuldig is geweest en niet inzichtelijk is. Ook zijn haar individuele omstandigheden onvoldoende onderkend.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestreden besluit is ondertekend namens de “gemeente Nieuwkoop”. Van de zijde van de gemeente is op 12 juni 2025 desgevraagd meegedeeld dat het college van burgemeester en wethouders het bevoegde bestuursorgaan is. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder dit in het te nemen besluit op bezwaar kan herstellen.
5. De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat het besluit tot uitschrijving van verzoekster onvoldoende zorgvuldig is voorbereid.
5.1.
Daarbij is van belang dat verzoekster zich in een kwetsbare positie bevindt. Verzoekster heeft een Wajong-uitkering en heeft gezondheidsproblemen die daarmee samenhangen, zij heeft minderjarige kinderen die onder toezicht zijn gesteld en er spelen diverse familieproblemen. Verweerder is hiervan op de hoogte. In een dergelijke situatie mag meer zorgvuldigheid van verweerder worden verwacht. Een besluit zoals hier aan de orde, waarbij iemand wordt uitgeschreven uit de Brp, kan niet eerder plaatsvinden dan nadat een gedegen onderzoek heeft plaatsgevonden. [2]
5.2.
Bij de door verweerder overgelegde gedingstukken ontbreekt het voornemen van
9 april 2025. Een concept-publicatie van het voornemen ambtshalve uitschrijving van verzoekster in een Gemeenteblad zonder datum en registratienummer is niet te beschouwen als een voornemen. Daarmee staat niet vast dat daadwerkelijk een voornemen aan verzoekster is gestuurd, zoals is voorgeschreven in artikel 4.6. van de Circulaire Adresonderzoek BRP. In het bestreden besluit is niet vermeld wat de datum is van de uitschrijving uit de Brp en verweerder heeft dit op zitting niet kunnen verduidelijken.
5.3.
Verweerder stelt in het bestreden besluit dat verzoekster niet heeft gereageerd op het voornemen. De voorzieningenrechter volgt dit niet. Het staat niet vast dat een voornemen aan verzoekster is gestuurd. Verzoekster heeft diverse malen gereageerd (zie hiervoor onder 2.2. en 2.3.). De gedingstukken van verweerder zijn op dit punt bovendien niet volledig. De e-mail van verzoekster van 11 april 2025 met de mededeling dat zij per 16 april 2025 zou worden opgenomen (zie onder 2.2.), is niet door verweerder ingezonden. Verzoekster heeft deze op zitting overgelegd.
5.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat het gestelde voornemen al op 9 april 2025 zou zijn verzonden, maar dat verweerder na die datum verzoekster nog heeft uitgenodigd voor een gesprek en haar meerdere malen om informatie heeft gevraagd. In de uitdraai van het adresonderzoek is als einddatum 1 mei 2025 vermeld. Dit alles duidt erop dat het adresonderzoek ten tijde van het gestelde voornemen nog niet was afgerond.
5.5.
Verweerder is afgegaan op de telefonisch verkregen informatie van Jeugdzorg dat zij huisbezoeken zou hebben afgelegd (zie onder 2.4.). De voorzieningenrechter stelt vast dat van deze huisbezoeken van Jeugdzorg geen verslagen voorhanden zijn waarin data en bevindingen zijn opgetekend. Dat Jeugdzorg, die op dit punt geen bevoegdheid toekomt, meent dat verzoekster moet worden uitgeschreven uit de Brp is opmerkelijk. Verweerder heeft op zitting desgevraagd meegedeeld dat een eigen procedure wordt gevolgd. Zo wordt bezien wat er bekend is over verzoekster. De contacten met Jeugdzorg en met de moeder en de zus van verzoekster worden meegewogen. De nutsbedrijven worden gevraagd naar het water- en energieverbruik op het adres. Dit is een standaardprocedure die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid heeft plaatsgevonden, aldus verweerder.
De voorzieningenrechter volgt dit niet. Er zijn geen aanknopingspunten in de gedingstukken dat het onderzoek daadwerkelijk heeft plaatsgevonden op de wijze zoals door verweerder is gesteld. Verweerder heeft op zitting gesteld dat de door verzoekster ingezonden bankafschriften er niet op wijzen dat verzoekster op het adres woont. Ook dit wordt niet gevolgd. Verweerder heeft de bankafschriften niet kenbaar betrokken bij zijn besluitvorming. Daarbij komt dat uit de bankafschriften niet zonder meer is af te leiden dat verzoekster niet op het adres woont. Verweerder heeft ook de nadere verklaring van de moeder van verzoekster van 18 april 2025 (zie onder 2.3.) niet kenbaar betrokken bij zijn besluitvorming. Niet gebleken is dat verweerder zelf huisbezoeken heeft afgelegd. Ten slotte is niet gebleken dat verweerder de belangen van de minderjarige kinderen van verzoekster, die niet zijn uitgeschreven uit de Brp, heeft meegewogen bij zijn besluitvorming. De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat geen sprake is geweest van een gedegen onderzoek voorafgaand aan het besluit tot uitschrijving uit de Brp.

Conclusie

6. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het bezwaar tegen het bestreden besluit een redelijke kans van slagen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt toegewezen, in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dit houdt in dat de uitschrijving van verzoekster uit de Brp met terugwerkende kracht tot de datum van de uitschrijving moet worden hersteld.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).
Voorts moet verweerder het betaalde griffierecht aan verzoekster vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat het bestreden besluit van 1 mei 2025 wordt geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. De uitschrijving van verzoekster uit de Brp moet met terugwerkende kracht tot de datum van de uitschrijving worden hersteld;
  • draagt verweerder op de betaalde griffierechten van € 194,- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
30 juni 2025.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 2.22, eerste lid, van de Wet basisregistratie personen (Wet brp)
2.Vergelijk de uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van