ECLI:NL:RBDHA:2025:12850

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
09/006250-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor voorbereidingshandelingen voor de handel in cocaïne met bewijsuitsluiting en vrijspraak voorhanden hebben van cocaïne en vals geld

Op 16 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van voorbereidingshandelingen voor de handel in cocaïne. De verdachte, geboren in 2000 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 3991 gram cocaïne en € 100.200,- aan vals geld. Tijdens de zittingen op 11 april en 2 juli 2025 heeft de officier van justitie, mr. R.B. Schiphuis, gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. F.A.M. Engels, vrijspraak bepleitte.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de cocaïne voorhanden had, omdat deze in een woning werd aangetroffen waar ook andere personen aanwezig waren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit feit. Echter, de rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de voorbereidingshandelingen voor de handel in cocaïne, onderbouwd door chatberichten op de telefoon van de verdachte en de aanwezigheid van contant geld. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 10 maanden op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde een bedrag van € 10.950,- verbeurd.

De rechtbank overwoog dat de handel in cocaïne ernstige gevolgen heeft voor de samenleving en dat de verdachte medeverantwoordelijk is voor de nadelige effecten daarvan. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werkgelegenheid na detentie en zijn voornemen om te trouwen. De rechtbank oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was, gezien de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/006250-25
Datum uitspraak: 16 juli 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 11 april 2025 (pro forma) en 2 juli 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.B. Schiphuis en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. F.A.M. Engels naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 5 januari 2025 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer (netto) 3991 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 5 januari 2025 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten handel/vervoer/voorhanden hebben van stof lijst I (te weten cocaïne) in vereniging van de Opiumwet, opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten vier pakken met vermoedelijk cocaïne en/of een vacuüm verpakt pakket met biljetten van 200 euro (na telling 100.200,- euro, blijkt vals geld te betreffen) en/of twee bundels met 50 euro biljetten (na telling 11.000,- euro) en/of een taser en/of drie mobiele telefoons en/of een zak met henneptoppen en/of handschoenen, voorhanden heeft gehad;
3
hij op of omstreeks 5 januari 2025 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een of meer bankbiljetten van 200 euro (na telling 100.200,- euro), dat/die hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zelf heeft/hebben nagemaakt en/of vervalst en/of waarvan de valsheid en/of vervalsing hem, toen hij deze ontving(en) bekend was met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven, in voorraad heeft/hebben gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde en vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde. De officier van justitie acht feit 3 niet bewezen, omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van het valse geld.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten bepleit. De rechtbank zal hierna, voor zover relevant, nader ingaan op specifieke standpunten van de raadsvrouw.
3.3.
Vrijspraak
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten niet wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van feit 1 stelt de rechtbank vast dat de vier pakken cocaïne, van in totaal 3991 gram, op 5 januari 2025 zijn aangetroffen op de eettafel in de woonkamer van de woning gelegen aan de [adres 2] te ’s-Gravenhage, niet zijnde de woning van de verdachte. Naast de verdachte waren er nog (minimaal) twee andere personen in de woning aanwezig, waaronder degene die op dat adres staat ingeschreven. Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat enkel het aanwezig zijn in de woning nog niet tot de conclusie leidt dat de verdachte de beschikkingsmacht heeft gehad over de pakken cocaïne. Het opzettelijk aanwezig hebben van de cocaïne is volgens de rechtbank dan ook niet komen vast te staan. Over wat zich in de woning heeft afgespeeld, heeft alleen verdachte een, overigens zeker niet volledige, verklaring gegeven. Op grond van deze verklaring, onder meer inhoudende dat hij enkel even op bezoek was en geen witte pakketten heeft gezien toen hij daar was, en het overige in het dossier in aanmerking genomen, heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen in hoeverre de verdachte mag worden geacht de verdovende middelen daadwerkelijk voorhanden te hebben gehad. De rechtbank voegt hier aan toe dat ook al zou de verdachte de pakketten wel hebben gezien, nog niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat juist hij die pakketten voorhanden zou hebben gehad. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van feit 1.
De rechtbank stelt vast dat zowel de officier van justitie als de raadsvrouw hebben betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde. De verdachte zal voor dit feit worden vrijgesproken. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw zal de rechtbank deze beslissing niet nader motiveren.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage I opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring van feit 2 redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen feit 2
Geen bewijsuitsluiting
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van een vormverzuim, nu onderzoek is verricht naar de telefoon van de verdachte zonder dat daaraan voorafgaand toestemming is verleend door een rechterlijke instantie. De raadsvrouw heeft verwezen naar het Landeck-arrest van het Hof van Justitie, waaraan kort gezegd de conclusie wordt verbonden dat, indien een meer dan beperkte inbreuk is te voorzien op de persoonlijke levenssfeer, de rechter-commissaris moet beslissen over de vraag of dat onderzoek mag worden uitgevoerd. Het onderzoek aan de telefoon van de verdachte heeft een inbreuk gemaakt op zijn privacy en derhalve is sprake van een schending van de artikelen 6 en 8 EVRM. De raadsvrouw heeft betoogd dat het onderzoek aan de aan de verdachte toegeschreven telefoons dient te worden uitgesloten van het bewijs.
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een vormverzuim. Door onderzoek te doen aan de telefoon van de verdachte, lag een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte in de rede. De chatgesprekken die op de telefoon zijn aangetroffen, inclusief de diverse afbeeldingen, kunnen als een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer worden gezien. Hoewel door de Hoge Raad ten tijde van het onderzoek aan de telefoon van de verdachte nog geen arrest was gewezen over de gevolgen van het Landeck-arrest in Nederland, gaat het niet om ‘nieuw recht’, maar om uitleg van reeds bestaand recht. De toestemming van de officier van justitie was daarom niet toereikend; de rechter-commissaris had toestemming moeten geven, voordat dit onderzoek mocht worden uitgevoerd.
Om te bepalen of aan deze schending enig rechtsgevolg moet worden verbonden, heeft de rechtbank beoordeeld of het aannemelijk is dat (a) de verdachte daadwerkelijk nadeel van de schending heeft ondervonden, (b) dit nadeel is veroorzaakt door het verzuim, (c) het nadeel geschikt is voor compensatie door middel van strafvermindering, en (d) strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is.
In het kader van de beoordeling van de vraag of de verdachte daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden, overweegt de rechtbank dat ook een schending van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte als zodanig onder omstandigheden een voldoende concreet nadeel kan opleveren. Zij verwijst hiervoor naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 22 februari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:562. In beginsel is hiervan in het onderhavige geval sprake. In deze zaak gaat het om een verdenking van ernstige strafbare feiten, waarbij gegevensdragers zoals telefoon een belangrijke rol hebben. Zou de rechter-commissaris om toestemming zijn gevraagd voor onderzoek aan de telefoon, zoals dat heeft plaatsgevonden, dan had de rechter-commissaris die toestemming zonder nadere beperkingen kunnen geven. De verdachte is derhalve door het vormverzuim niet in een nadeliger positie geraakt. Daarom is de rechtbank van oordeel dat vanwege het ontbreken van enig daadwerkelijk nadeel bewijsuitsluiting geen gerechtvaardigd rechtsgevolg van het vormverzuim is, zodat de rechtbank volstaat met de constatering van het vormverzuim.
Voorbereidingshandelingen voor handel in cocaïne
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de verdachte voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor de handel in cocaïne. De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat in de woning gelegen aan de [adres 2] te ’s-Gravenhage een grote hoeveelheid cocaïne aanwezig was. De verdachte is om 15:50 uur hevig bebloed na een incident in deze woning, aangetroffen in omstandigheden die duiden op (enige) betrokkenheid daarbij. In de woning is een telefoon (model iPhone 15, IMEI [nummer] ) aangetroffen met diverse chatberichten vermoedelijk over drugs(handel). De verdachte is de gebruiker van deze telefoon. Dit blijkt onder meer uit de op de telefoon gebruikte persoonsgegevens, een afbeelding van het paspoort van de verdachte en filmpjes waarop kenmerken van de verdachte zijn te zien.
In deze telefoon zijn diverse chatberichten aangetroffen, gewisseld tussen de verdachte en derden over danwel samenhangende met (vermoedelijke) drugs(handel). Ter zake verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2025 bladzijden 152-173. Het betreft meerdere gesprekken; kortdurend danwel over een langere periode. Eén gesprek is met een persoon genaamd [naam] gevoerd kort voor hetgeen zich volgens verdachte in de woning heeft afgespeeld namelijk op 5 januari 2025. Om 14:53 uur werd door [naam] een filmpje gestuurd van een wit blok, vermoedelijk cocaïne, waarna hij vervolgens vraagt of de verdachte er al is. Er wordt over en weer gebeld en om 15:44 uur krijgt de verdachte de instructie om de “pap” goed te tellen. De rechtbank leidt onder meer hieruit af dat de berichten betrekking hebben op (de voorbereiding van) de handel in cocaïne.
In de jas van de verdachte die in de woning lag, is een grote hoeveelheid contant geld – € 11.000,00 – aangetroffen. De verklaring van de verdachte dat hij de € 11.000,00 voorhanden heeft gehad voor de aankoop van een auto voor zijn vader acht de rechtbank onaannemelijk, mede gelet op de aangetroffen chats in de telefoon van de verdachte. De hiervoor genoemde omstandigheden passen bovendien niet in de stelling van de verdachte dat hij enkel in de woning aanwezig was om de daar aanwezige personen gerust te stellen. De rechtbank overweegt voorts dat het geschetste alternatieve scenario niet concreet en verifieerbaar is, nu de verdachte de namen van de overige betrokken personen niet heeft willen noemen. Gelet hierop legt de rechtbank het geschetste alternatieve scenario als ongeloofwaardig en onaannemelijk ter zijde.
Dat de verdachte, toen hij zich op 5 januari 2025 begaf in een woning waar cocaïne aanwezig bleek te zijn, een telefoon bij zich had met daarin zojuist verzonden berichten betreffende de handel in cocaïne, en verder € 11.000,00 aan contant geld bij zich droeg, leidt naar het oordeel van de rechtbank dan ook tot de conclusie dat de verdachte voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor de handel in cocaïne. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit feiten wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 5 januari 2025 te 's-Gravenhage, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten de handel
en hetvervoer van
eenstof
benoemd oplijst I (te weten cocaïne) in vereniging van de Opiumwet, opzettelijk voorwerpen
eninformatiedragers, te weten twee bundels met 50 euro biljetten (na telling 11.000,- euro) en
eenmobiele telefoon, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bij bewezenverklaring een strafmaatverweer gevoerd en heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie te hoog is. De raadsvrouw heeft bepleit dat aan de verdachte een zo kort mogelijke straf dient te worden opgelegd, zodat hij zich kan focussen op zijn toekomst.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorbereiden van de handel in cocaïne.
De handel in cocaïne heeft een bijzonder ontwrichtende invloed op de samenleving. Het is algemeen bekend dat het gebruik van harddrugs een ernstige bedreiging is voor de volksgezondheid. Daarnaast gaan in deze handel grote sommen geld om, waardoor de financiële belangen van daders groot zijn. Om die belangen te beschermen wordt (extreem) geweld dikwijls niet geschuwd. Vrijwel alle liquidaties die in het criminele circuit worden gepleegd, zijn direct of indirect het gevolg van conflicten in de onderwereld met betrekking tot deze drugshandel. Bovendien zorgt dit voor gevoelens van angst en onveiligheid. Door zijn handelen is de verdachte medeverantwoordelijk voor deze nadelige effecten. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 6 juni 2025. Hieruit volgt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte is verder uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gebleken dat hij – na detentie – weer aan het werk kan bij [bedrijf] . Ook is hij voornemens om met zijn vriendin te gaan trouwen.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage II aan dit vonnis is gehecht) onder 1 en 2 genoemde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard. De officier van justitie heeft gevorderd dat de inbeslaggenomen drugs worden onttrokken aan het verkeer en dat de inbeslaggenomen telefoon zal worden verbeurdverklaard.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 genoemde voorwerpen, zullen worden teruggegeven aan de redelijkerwijs rechthebbende. Ten aanzien van de telefoons heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verder heeft de verdediging verzocht om de gouden ketting van de verdachte en de grijze muts van het merk Canada Goose te retourneren aan de verdachte.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de door de officier van justitie en raadsvrouw genoemde voorwerpen niet op de beslaglijst staan. Er staan twee geldbedragen op. 1. 990 EUR Geld Euro (Omschrijving: PL1500-2025004762-3260772) en 2. 10.950,00 EUR Geld Euro (Omschrijving: PL1500-2025004762-3260616). Derhalve is de rechtbank niet in staat om te beslissen over de overige – door de officier van justitie en raadsman aangehaalde – inbeslaggenomen goederen.
Teruggave
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte, te weten [verdachte] , gelasten van het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp.
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 2 genoemde voorwerp verbeurdverklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp aan verdachte toebehoort en met behulp van dit voorwerp het onder 2 bewezenverklaarde feit is begaan of voorbereid.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
  • 33, 33a, 46 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
voorbereiding van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (TIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de teruggave aan de verdachte, te weten [verdachte] , van het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, te weten: 990 EUR Geld Euro (Omschrijving: PL1500-2025004762-3260772);
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 2 genoemde voorwerp, te weten: 10.950,00 EUR Geld Euro (Omschrijving: PL1500-2025004762-3260616).
Dit vonnis is gewezen door
mr. Y.J. Wijnnobel-van Erp, voorzitter,
mr. B.J. van de Griend, rechter,
mr. N.J. van Paridon, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.A. Duijm, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 juli 2025.
.