ECLI:NL:RBDHA:2025:12856
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrechtelijke kader van vreemdelingenrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van eiser, de minister van Asiel en Migratie, tegen de maatregel van bewaring die op 24 januari 2025 was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 10 april 2025 en heeft zich gericht op de periode daarna, tot 1 juli 2025. Eiser betoogde dat er geen zicht op uitzetting naar India meer was, omdat de Indiase autoriteiten geen laissez-passer hadden afgegeven, terwijl de aanvraag hiervoor al vijf maanden geleden was ingediend. De rechtbank oordeelde echter dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar India bestaat en dat de vertraging in de behandeling van de aanvraag niet betekent dat er geen zicht op uitzetting is. Eiser had onvoldoende medewerking verleend aan zijn uitzetting, wat zijn situatie bemoeilijkte.
Daarnaast betoogde eiser dat verweerder onvoldoende voortvarend handelde in zijn uitzetting. De rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende actie had ondernomen door regelmatig te rappelleren bij de Indiase autoriteiten en gesprekken met eiser te voeren. Eiser stelde ook dat een lichter middel, zoals een meldplicht, had moeten worden toegepast, maar de rechtbank vond geen aanleiding om van het eerdere oordeel af te wijken dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de beroepsgronden van eiser niet leidden tot de conclusie dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was en verklaarde het beroep ongegrond.