ECLI:NL:RBDHA:2025:12863

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
22_4671
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid beroep tegen naheffingsaanslag Bpm en vermindering op basis van historische nieuwprijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een particulier, en de inspecteur van de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. A.M. Veldhuis en mr. A. Jansie, over een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm). Eiseres had een naheffingsaanslag ontvangen die was gebaseerd op een te hoge historische nieuwprijs van haar voertuig, een Mercedes-Benz GLC. De rechtbank oordeelde dat eiseres ontvankelijk was in haar beroep, ondanks de betwisting van de tijdigheid van het beroepschrift door verweerder. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet voldoende had aangetoond dat de uitspraak op bezwaar tijdig was bekendgemaakt. Hierdoor werd het beroep gegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag moest worden verminderd tot € 6.208, rekening houdend met de historische nieuwprijs van € 69.980 en de handelsinkoopwaarde van € 31.994. Eiseres had niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van waardevermindering door schade of onregelmatigheden met betrekking tot de kilometerstand. Daarnaast heeft de rechtbank eiseres recht gegeven op een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, vastgesteld op € 1.500, en heeft verweerder in de proceskosten van eiseres veroordeeld tot een bedrag van € 2.461. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/4671

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Lammers),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder

en

de Staat der Nederlanden, de minister van Justitie en Veiligheid, de Staat.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 31 maart 2022 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Het beroepschrift is op 2 augustus 2022 door de rechtbank ontvangen.
Op verzoek van de rechtbank hebben partijen hun zienswijze gegeven over de tijdigheid van het beroepschrift.
De rechtbank heeft partijen uitgenodigd voor zittingen op respectievelijk 1 maart 2023, 2 november 2023, 10 juli 2024, 18 december 2024 en 16 januari 2025. De zitting op 1 maart 2023 is op verzoek van beide partijen niet doorgegaan. De zittingen op 10 juli 2024 en 18 december 2024 zijn op verzoek van eiseres niet doorgegaan. Ook voor de zitting op 16 januari 2025 is door eiseres om uitstel verzocht. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2025.
Namens eiseres is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M. Veldhuis en mr. A. Jansie.
Bij brief van 23 januari 2025 heeft de rechtbank de zitting heropend waarbij eiseres in de gelegenheid is gesteld om (aanvullende) gronden van het beroep in te dienen.
Eiseres heeft haar beroep aangevuld waarna door verweerder een verweerschrift is ingediend.
De rechtbank heeft partijen er bij bericht van 13 mei 2025 over geïnformeerd geen aanleiding te zien om de zaak nog een keer op zitting te behandelen. Daarbij zijn partijen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, in de gelegenheid gesteld om het te laten weten als zij wél op zitting wensen te worden gehoord. Partijen hebben daar geen gebruik van gemaakt. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek bij bericht van 3 juni 2025 gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres heeft aangifte Bpm gedaan ter zake van een Mercedes-Benz GLC (de auto). Datum eerste toelating van de auto is 14 september 2019.
2. Tot de stukken van het geding behoort een op 26 januari 2021 gedagtekend taxatierapport van Bolsenbroek & Partners (de taxateur). De taxateur heeft de auto op 7 augustus 2020 geïnspecteerd en aan de hand daarvan de handelsinkoopwaarde bepaald op € 2.956. Daartoe heeft hij een koerslijstwaarde van € 32.307 als uitgangspunt genomen en daarop een waardevermindering toegepast wegens schade, ex-schade en het ontbreken van een oordeel over de kilometerstand door de RDW. De historische nieuwprijs is door de taxateur bepaald op € 69.439.
3. De aangifte is op 2 februari 2021 door verweerder ontvangen. In de aangifte is uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van € 2.956. De volgens de aangifte verschuldigde Bpm bedraagt € 666 en is op aangifte voldaan.
4. Eiseres is met dagtekening 3 februari 2021 uitgenodigd om de auto op 5 februari 2021 bij DRZ te tonen. Eiseres heeft de auto niet getoond.
5. De naheffingsaanslag Bpm bedraagt € 6.755. Bij de vaststelling van de naheffingsaanslag is uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 64.830 en een handelsinkoopwaarde van € 31.944. Er is geen waardevermindering wegens schade, schadeverleden of ontbreken van een oordeel over de kilometerstand in aanmerking genomen.
6. Het bezwaar tegen de naheffingsaanslag is op 22 oktober 2021 door verweerder ontvangen.
7. Tot de stukken van het geding behoort een e-mail van 4 juli 2022 van een kantoorgenoot van de gemachtigde aan eiseres. In deze e-mail is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Inzake de naheffingsaanslag van [de auto] op naam van [eiseres], moet ik u het volgende meedelen.
Wij hebben uitspraak op bezwaar ontvangen, welke ik u bij deze ook meestuur.
Door interne miscommunicatie is dit bericht niet eerder aan u gezonden, maar wij hebben moeten constateren dat er weinig gronden zijn om in beroep te gaan.”
Geschil
8. In geschil is de ontvankelijkheid van het beroep. Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat sprake is van een ontvankelijk beroep, is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en naar een juist bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of bij het bepalen van de handelsinkoopwaarde een correctie moet worden toegepast wegens schade en schadeverleden alsmede of een waardevermindering in aanmerking moet worden genomen omdat de RDW geen oordeel over de kilometerstand van de auto heeft gegeven. Niet langer is in geschil dat de historische nieuwprijs van de auto € 69.980 bedraagt en dat de handelsinkoopwaarde vóór een eventuele waardevermindering € 31.994 bedraagt. Met inachtneming van extra leeftijdskorting dient de naheffingsaanslag dan ook tenminste tot € 6.208 te worden verminderd.
9. Eiseres stelt dat het beroep ontvankelijk is en dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd. Daartoe voert zij aan dat zij de uitspraak op bezwaar pas rond 28 juni 2022 heeft ontvangen zodat de termijn voor het instellen van beroep niet is overschreden. Voorts stelt eiseres dat verweerder bij oplegging van de naheffingsaanslag ten onrechte geen rekening heeft gehouden met schade en schadeverleden van de auto en met het feit dat door de RDW geen oordeel over de kilometerstand is gegeven.
10. Verweerder stelt dat het beroep wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Indien de rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, bestaat volgens verweerder geen aanleiding om de naheffingsaanslag verder ter verminderen dan tot € 6.208.
Beoordeling van het geschil
11. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn begint op de dag na die van de dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van de dagtekening is gelegen voor de dag van de bekendmaking. Een uitspraak op bezwaar wordt bekendgemaakt door verzending daarvan aan degene die bezwaar heeft gemaakt. Een beroepschrift is tijdig ingediend als de rechtbank het voor het einde van de beroepstermijn heeft ontvangen. Als het beroepschrift buiten de termijn, en dus te laat, is ingediend, is het beroep in beginsel niet-ontvankelijk. Indien tijdige bekendmaking van de uitspraak op bezwaar wordt betwist, rust op verweerder de last om aannemelijk te maken dat en op welke datum de uitspraak is verzonden en dat het stuk aan een postvervoerbedrijf ter verzending is aangeboden. Daartoe zal de inspecteur mede aannemelijk moeten maken aan welk postvervoerbedrijf het desbetreffende poststuk is aangeboden. [1]
12. De rechtbank stelt vast dat de uitspraak op bezwaar op 31 maart 2022 is gedagtekend en dat het beroepschrift op 2 augustus 2022 is ontvangen. In beginsel betekent dit dat het beroepschrift te laat is ingediend. Nu eiseres stelt dat zij de uitspraak op bezwaar pas rond 28 juni 2022 heeft ontvangen, is het aan verweerder om aannemelijk te maken dat de uitspraak op bezwaar al eerder is verzonden. Verweerder heeft desgevraagd verklaard dat er geen verzendadministratie is waaruit volgt dat de uitspraak op bezwaar is verzonden en aan welk postvervoerbedrijf de uitspraak op bezwaar is aangeboden. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet verweerder daarmee niet aan de op hem rustende bewijslast. Dat niet valt uit te sluiten dat de uitspraak op bezwaar al eerder is verzonden, maakt het voorgaande niet anders. De e-mail van 4 juli 2022 biedt daartoe onvoldoende aanknopingspunten. Eiseres is dan ook ontvankelijk in haar beroep.
12. De bewijslast dat op de handelsinkoopwaarde van € 31.944 een waardevermindering wegens schade of schadeverleden in aanmerking moet worden genomen rust op eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daar niet in geslaagd. In het taxatierapport en de daarbij gevoegde foto’s wordt onvoldoende uitsluitsel gegeven over aard en omvang van de gestelde schade. Het rapport biedt op zichzelf ook onvoldoende houvast om een waardevermindering wegens schade of schadeverleden op te baseren. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de auto desgevraagd niet bij DRZ is getoond en tussen de inspectie door de taxateur en de aangifte bijna een half jaar is verstreken. De door eiseres overgelegde facturen maken evenmin het door eiseres gecalculeerde schadebedrag van € 24.601 aannemelijk, omdat, naar verweerder terecht opmerkt, ten aanzien van alle facturen niet kan worden vastgesteld dat zij op de auto betrekking hebben en zijn de facturen - op één factuur na - ook niet voorzien van naam, adres en woonplaatsgegevens.
14. Het ontbreken van een oordeel door de RDW over de kilometerstand kan een waardedrukkende factor zijn, omdat dit zou kunnen duiden op kilometertellerfraude. Eiseres heeft in dit geval echter niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van onregelmatigheden met betrekking tot de kilometerstand. Voor een waardevermindering wegens het ontbreken van een oordeel over de kilometerstand bestaat dan ook geen aanleiding.
15. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de naheffingsaanslag met inachtneming van een historische nieuwprijs van € 69.980, een handelsinkoopwaarde van € 31.994 en extra leeftijdskorting verminderen tot € 6.208. Alles wat eiseres verder nog in algemene stellingen heeft aangevoerd, leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat de naheffingsaanslag nog verder verminderd dient te worden. Het beroep dient gegrond te worden verklaard.
16. Eiseres heeft verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn die staat voor de behandeling van het bezwaar en beroep is twee jaar, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarbij geldt dat de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De termijn vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Als uitgangspunt voor de hoogte van de schadevergoeding hanteert de Hoge Raad een tarief van € 500 per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
17. Tot de bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor verlenging van de redelijke termijn, worden onder meer gerekend:
“[…] de invloed van de belanghebbende en/of diens gemachtigde op de duur van het proces, bijvoorbeeld door het doen van herhaalde verzoeken om verlenging van gestelde termijnen of om uitstel voor (het voldoen aan) uitnodigingen of oproepingen.” [2]
18. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 22 oktober 2021 en het beroepschrift is door de rechtbank ontvangen op 2 augustus 2022. De uitspraak van de rechtbank is op 15 juli 2025 gedaan. Dat is afgerond 3 jaar en ruim 8 maanden na indiening van het bezwaarschrift. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat door eiseres meerdere malen is verzocht om uitstel van de door de rechtbank voorgestelde zittingsdata aanleiding de redelijke termijn ter verlengen met 3 maanden. Gelet hierop bedraagt de overschrijding van de redelijke termijn 1 jaar en ruim 5 maanden. Eiseres heeft dan ook recht op vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.500. De overschrijding dient voor één derde te worden toegerekend aan de bezwaarfase en voor twee derde aan de beroepsfase.
Proceskosten
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.461 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 647, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 6.208;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.000;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.461;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184 aan eiseres te vergoeden;
- draagt de Staat en verweerder op om de toegekende vergoedingen te betalen op een bankrekening die op naam staat van eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Drok, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2025.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Hoge Raad 9 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:59.
2.Hoge Raad 16 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.5.1.