Op 4 juni 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een verzoeker die een voorlopige voorziening vroeg na de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Minister van Asiel en Migratie. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. C.T.W. van Dijk, had zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, maar deze was op 2 januari 2025 door de minister afgewezen als kennelijk ongegrond. De verzoeker was het niet eens met deze beslissing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 11 maart 2025, waar ook een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren, werd het verzoek behandeld.
De voorzieningenrechter heeft in haar uitspraak van 4 juni 2025 het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Dit besluit was gebaseerd op de inhoud van een eerdere uitspraak in de beroepszaak (zaaknummer NL25.880), waarin de rechtbank al had geoordeeld. Aangezien er al een uitspraak was gedaan op het beroep, was er geen noodzaak meer voor een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft echter bepaald dat de verzoeker recht heeft op een vergoeding van zijn proceskosten, die door de minister moet worden betaald. De vergoeding is vastgesteld op € 907,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de rechtsbijstand door de gemachtigde van de verzoeker. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.