ECLI:NL:RBDHA:2025:12963

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
C/09/687247 / FA RK 25-4664
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht en verzoek tot schadevergoeding in het kader van verplichte zorg onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2025 uitspraak gedaan in een klachtprocedure van verzoeker, die zich richtte tegen de toepassing van verplichte zorg onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoeker had een klacht ingediend over de opname in een accommodatie, het beperken van zijn bewegingsvrijheid, het toedienen van medicatie en het insluiten. De rechtbank oordeelde dat de klacht over de opname, beperking van de bewegingsvrijheid en het toedienen van medicatie ongegrond was. De rechtbank stelde vast dat verzoeker, die lijdt aan schizofrenie en zwakbegaafdheid, zich agressief had gedragen en dat de maatregelen proportioneel en noodzakelijk waren om ernstig nadeel te voorkomen. Echter, de klacht over het insluiten werd formeel gegrond verklaard, omdat dit zonder geldige titel was toegepast. De rechtbank oordeelde dat verzoeker recht had op schadevergoeding voor de periode waarin hij onterecht was ingesloten. De rechtbank kende een schadevergoeding van €260,- toe, gebaseerd op het aantal dagen dat de onterecht toegepaste zorg had geduurd. Het verzoek tot schorsing van de beslissingen werd afgewezen, omdat de rechtbank al een beslissing had genomen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaak-/rekestnummer: C/09/687247 / FA RK 25-4664
Datum beschikking: 11 juli 2025
Beslissing over klacht ex artikel 10:7 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), schadevergoeding ex art. 10:11 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en verzoek tot schorsing ex artikel 10:9 lid 1 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

Beschikking op het op 20 juni 2025 ingediende verzoekschrift van:

[verzoeker] ,

hierna te noemen: verzoeker,
geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] ,
verblijvende in de accommodatie van [de zorgaanbieder] , afdeling [afdeling] , te [plaats] ,
advocaat: mr. R.T. Schrama te Den Haag,
ter verkrijging van een beslissing over een klacht door verzoeker ingediend bij de Klachtencommissie Patiënten, regio Haaglanden (hierna: de klachtencommissie).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de zorgaanbieder] (hierna: de zorgaanbieder).

Feiten en procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg in de vorm van beperken van de bewegingsvrijheid, onderzoek aan kleding of lichaam, onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen, controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen, aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten en opname in een accommodatie, ex artikel 8:9 van de Wvggz van 17 maart 2025;
- de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg in de vorm van het toedienen van medicatie, insluiten en het uitoefenen van toezicht, ex artikel 8:9 van de Wvggz van 24 april 2025;
- de beslissing tot het verlenen van onvoorziene verplichte zorg in de vorm van insluiten en het uitoefen van toezicht, ex artikel 8:12 van de Wvggz van 7 mei 2025;
- het klaagschrift aan de klachtencommissie van 25 april 2025;
- het verweerschrift van de zorgverantwoordelijke van 5 mei 2025;
- de beslissing van de klachtencommissie van 8 mei 2025.
Aan verzoeker wordt door zorgaanbieder verplichte zorg verleend krachtens een door deze rechtbank verleende zorgmachtiging van 11 september 2024 geldend uiterlijk tot en met
11 september 2025. De zorgmachtiging is op 22 mei 2025 door deze rechtbank gewijzigd.
Verzoeker heeft bij brief van 25 april 2025 bij de klachtencommissie een klacht ingediend tegen de opname in een accommodatie, het beperken van de bewegingsvrijheid, het toedienen van medicatie en het insluiten ex artikel 10:3 lid 1 sub f van de Wvggz. Op grond van artikel 10:11 van de Wvggz heeft verzoeker verzocht om een schadevergoeding op basis van billijkheid toe te kennen. Op grond van artikel 10:5, eerste lid, van de Wvggz heeft verzoeker verzocht om de beslissingen waartegen de klacht gericht is te schorsen.
De klachtencommissie heeft het verzoek om de beslissingen waartegen de klacht gericht is te schorsen, afgewezen op 1 mei 2025.
De klachtencommissie heeft op 8 mei 2025 de klacht ten aanzien van de opname in een accommodatie, de beperking van de bewegingsvrijheid en het toedienen van medicatie ongegrond verklaard. De klacht ten aanzien van het insluiten is materieel ongegrond en formeel gegrond verklaard. Het verzoek tot schadevergoeding is afgewezen. Deze beslissing heeft de klachtencommissie op 8 mei 2025 telefonisch meegedeeld en op schrift op 3 juni 2025 aan verzoeker toegezonden.
Verzoeker heeft bij verzoekschrift verzocht de door hem ingediende klacht alsnog gegrond te verklaren, de beslissingen waartegen de klacht is gericht te vernietigen alsmede daarvoor in de plaats te beslissen dat op zo’n kort mogelijke termijn zal worden gestaakt met hetgeen waartegen wordt geklaagd. Verzoeker heeft tevens verzocht een schadevergoeding op basis van billijkheid toe te kennen en de beslissingen waartegen de klacht is gericht op grond van artikel 10:9, eerste lid, van de Wvggz, te schorsen.
Op 3 juli 2025 is het verzoekschrift ter zitting van deze rechtbank behandeld. Daarbij zijn gehoord:
- verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat;
- de psychiater, [naam 1] ;
- de behandelend arts, [naam 2] .

Standpunten partijen

Verzoeker stelt zich op het standpunt dat opname in een accommodatie niet nodig is (geweest), ten onrechte zijn bewegingsvrijheid wordt beperkt, ten onrechte (nood)medicatie is toegediend op 23 en 24 april 2025 en hij ten onrechte is ingesloten. Bij de toepassing van de verplichte zorg is niet aan alle vereisten voldaan die de Wvggz aan de uitvoering van verplichte zorg stelt.
Hiertoe heeft verzoeker, kort en zakelijk weergegeven, aangevoerd dat er geen noodzaak was en is voor de opname bij het [afdeling] . Er is geen sprake van ernstig nadeel en verzoeker herkent zichzelf niet in het beeld dat hij ruzie heeft gehad met medebewoners en zijn ambulante behandelaren. Er hebben zich geen problemen of incidenten voorgedaan toen hij bij zijn woonvorm ( [instelling] ) verbleef en het is verzoeker ook verteld dat hij niet psychotisch of antisociaal oogt. De opname is ook niet van te voren besproken met verzoeker en hij heeft bij de opname geen uitleg of een (schriftelijk) gemotiveerde beslissing ex artikel 8:9 Wvggz uitgereikt gekregen.
Voorts wordt verzoeker onterecht in zijn bewegingsvrijheid beperkt doordat hij het [afdeling] niet mag verlaten. Verzoeker ervaart veel onzekerheid doordat het niet duidelijk voor hem is hoe lang de opname zal duren. Hierdoor voelt het voor hem alsof hij gekidnapt is. De schriftelijk gemotiveerde beslissing ex artikel 8:9 van de Wvggz is pas op 23 april 2025 aan hem uitgereikt. Wat daarin wordt beschreven komt niet overeen met de werkelijkheid, van (ernstige) agressie is nooit sprake geweest.
Verder heeft verzoeker ten onrechte onder dwang (nood)medicatie toegediend gekregen op 23 en 24 april 2025. Er was geen aanleiding om verzoeker op dat moment medicatie toe te dienen. Verzoeker was onrustig omdat hij al twee dagen niet had gerookt, maar er was geen sprake van een noodsituatie. Alternatieven, zoals het geven van een sigaret, waren ook mogelijk geweest om verzoeker rustig te krijgen. Verzoeker heeft ook veel last gehad van bijwerkingen door deze medicatie.
Tot slot voert verzoeker aan dat hij onterecht is ingesloten. Het moeten innemen van de voornoemde (nood)medicatie heeft frustratie met zich meegebracht waardoor verzoeker destijds boos is geworden, ook omdat hij zin had in nicotine. Hij is vervolgens naar de EBK gebracht en kreeg daarna een kamerprogramma uitgereikt, wat ook onder insluiten valt. Ten aanzien van de toepassing van insluiten is op 24 april 2025 een schriftelijk gemotiveerde beslissing ex artikel 8:9 van de Wvggz uitgereikt, terwijl insluiten destijds niet was opgenomen in de zorgmachtiging van verzoeker. Dit is pas op 7 mei 2025 hersteld door een schriftelijk gemotiveerde beslissing ex artikel 8:12 van de Wvggz uit te reiken ten aanzien van de vorm insluiten. De zorgmachtiging is vervolgens gewijzigd bij beschikking van
22 mei 2025 en insluiten is toegevoegd aan de zorgmachtiging. Hierdoor is er een periode van veertien dagen geweest waarin verzoeker een kamerprogramma heeft gehad terwijl er geen rechtsgrond was om dat toe te passen.
Gelet op het voorgaande verzoekt verzoeker daarom om een schadevergoeding naar billijkheid toe te kennen. Ten aanzien van het schorsingsverzoek heeft de advocaat namens verzoeker ingestemd om het verzoek op te schorten indien uiterlijk 11 juli 2025 een beslissing zal worden genomen door de rechtbank over de klachtverzoeken.
Namens de zorgaanbieder is, kort en zakelijk weergegeven, naar voren gebracht dat er meerdere agressie incidenten hebben plaatsgevonden op de vorige woonvorm van verzoeker. Verzoeker stond al langere tijd op de wachtlijst voor een opname bij het [afdeling] en in de tussentijd kwam er een plek vrij bij een locatie van [instelling] . Verzoeker heeft daar onder andere medebewoners en behandelaren bedreigd en agressie jegens spullen geuit. Vanwege deze incidenten en het gedrag van verzoeker dreigde er uitzetting bij de woonvorm. Er is door de ambulante behandelaren geprobeerd om met betrokkene te spreken over zijn opname bij het [afdeling] , maar dat is niet gelukt omdat verzoeker niet te bereiken was. Hij is uiteindelijk door de politie opgehaald omdat de verwachting was dat hij niet zou meewerken. De sociaal psychiatrisch verpleegkundige was er ook bij toen verzoeker werd opgehaald, maar verzoeker was zo boos dat het niet mogelijk was om een gesprek met hem te voeren. Op de dag van de opname is een gesprek gevoerd met betrokkene maar de zorgaanbieder kan zich voorstellen dat het op dat moment niet helemaal is aangekomen. Er zou ook een herstelgesprek plaatsvinden met de ambulante behandelaren, maar er zijn bedreigingen geuit door verzoeker naar zijn ambulante behandelaren. Verzoeker herkent zich niet in deze gang van zaken en wellicht is de situatie anders op hem overgekomen, omdat hij zich overvallen voelde en het gesprek niet bij hem binnen kwam. Ten aanzien van het standpunt van verzoeker dat hij de beslissing ex artikel 8:9 van de Wvggz van 17 maart 2025 pas later uitgereikt heeft gekregen, heeft de zorgaanbieder naar voren gebracht dat het gebruikelijk is dat meteen een beslissing ex artikel 8:9 van de Wvggz uitgereikt wordt door de instantie die doorverwijst en dat de zorgaanbieder zelf ook een beslissing ex artikel 8:9 van de Wvggz neemt. Deze wordt standaard overhandigd tijdens het opnamegesprek, maar doordat het een hectische dag was weet verzoeker dat mogelijk niet meer.
Verzoeker is beperkt in zijn bewegingsvrijheid, omdat hij bedreigingen had geuit naar zijn ambulante behandelaren. Het perspectief wordt regelmatig met verzoeker besproken en het streven is om verzoeker over te plaatsen naar een open afdeling op deze locatie. Daarvoor is met hem besproken dat betrokkene dan geen drugs mag gebruiken. De afgelopen periode is toegewerkt naar het uitbreiden van zijn vrijheden, maar verzoeker komt de afspraken niet na. Hij is meermaals weggelopen uit de instelling en wordt vervolgens teruggebracht door de politie. Er zijn meerdere gesprekken gevoerd met verzoeker en afspraken gemaakt, maar hij accepteert de uitleg niet en heeft zelf een ander beeld. Afgelopen week is verzoeker opnieuw ongeoorloofd afwezig geweest waarbij hij overlast heeft veroorzaakt. Hierdoor is het nog niet gelukt om zijn vrijheden uit te breiden.
Op 23 en 24 april heeft verzoeker 5 mg haloperidol en 50 mg promethazine gekregen, omdat er sprake was van ontwrichtend gedrag door verzoeker op de afdeling. Er is voor deze medicatie gekozen omdat verzoeker paranoïde uitspraken deed en er achterdocht werd waargenomen en uit eerdere opnames is gebleken dat deze medicatie een positief effect heeft op zijn agitatie en agressie.
Na de medicatie inname is verzoeker naar zijn kamer begeleid waarbij hij provocerend en dreigend gedrag heeft laten zien en met spullen heeft gegooid. Vervolgens is hij naar de EBK gebracht waar hij een uur heeft doorgebracht tot hij gekalmeerd was. Vervolgens is hij weer naar zijn kamer gebracht en heeft hij een kamerprogramma gekregen. Dit valt onder de toepassing van de vorm insluiten. Er was op dat moment sprake van een waarnemend psychiater en die heeft op 24 april 2025 per abuis ook ten aanzien van insluiten een beslissing ex artikel 8:9 van de Wvggz uitgereikt in plaats van een beslissing ex artikel 8:12 van de Wvggz. Dit is op 7 mei 2025 hersteld door ten aanzien van het insluiten alsnog een beslissing ex artikel 8:12 van de Wvggz uit te reiken. Nu er op 24 april 2025 sprake was van een acute situatie en de afweging ten aanzien van de doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit bij de toepassing van insluiten in beide gevallen hetzelfde is, zou er inhoudelijk niet een andere beslissing zijn genomen als er meteen op 24 april 2025 een beslissing ex artikel 8:12 van de Wvggz was uitgereikt. De wijzing van de zorgmachtiging was dan wel sneller ter zitting behandeld, maar dat heeft feitelijk geen impact gehad op de voortzetting van het kamerprogramma omdat het insluiten is toegevoegd aan de zorgmachtiging en dan ook was toegepast.

Beoordeling

De rechtbank stelt vast dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek, aangezien het verzoekschrift binnen de in artikel 10:7, tweede lid, van de Wvggz gestelde termijn bij de rechtbank is ingediend.
Voor het toepassen van verplichte zorg moet sprake zijn van ernstig nadeel dat wordt veroorzaakt door gedrag dat voortvloeit uit een psychische stoornis. De rechtbank stelt vast, mede gelet op de beschikking van 11 september 2024 waarbij een zorgmachtiging is verleend die in rechte vaststaat, dat bij verzoeker sprake is van een psychische stoornis, te weten schizofrenie en dat er ook sprake is van zwakbegaafdheid. De rechtbank stelt ook vast dat, anders dan door en namens verzoeker is aangevoerd, de psychische stoornis van verzoeker leidt tot ernstig nadeel. Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is gebleken dat verzoeker zowel verbale als fysiek dreigende agressie laat zien. Dit heeft geleid tot meerdere (gewelds)incidenten waarbij verzoeker onder meer medebewoners en behandelaren heeft bedreigd en ontwrichtend gedrag op de afdeling heeft vertoond waarbij hij met spullen heeft gegooid.
Opname in een accommodatieUit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, volgt dat de toepassing van verplichte zorg in de vorm van opname in een accommodatie proportioneel en noodzakelijk is ter afwending van het ernstig nadeel. Niet is gebleken dat er minder bezwarende alternatieven zijn. Door de aanhoudende agressie incidenten van verzoeker richting derden, de dreigende uitzetting door zijn woonvorm waardoor hij dakloos zou raken en de onttrekking van verzoeker aan de ambulante zorg, is gebleken dat het ambulante kader ontoereikend was om het ernstig nadeel af te kunnen wenden. De opname in een accommodatie is over het algemeen doelmatig gebleken en de verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt door de zorgaanbieder dat de beslissing ex artikel 8:9 van de Wvggz van 17 maart 2025 tijdig aan verzoeker is uitgereikt. De beslissing is gedagtekend op 17 maart 2025 en voorzien van een handtekening. Verder is het de standaardprocedure dat deze beslissing op de dag van de opname wordt genomen en direct wordt uitgereikt. De rechtbank ziet geen reden om te denken dat daarvan in dit geval is afgeweken door de zorgaanbieder.
Gelet op het voorgaande, is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de hiervoor genoemde voorwaarden voor het verlenen van verplichte zorg. De rechtbank is daarmee van oordeel dat de klacht van verzoeker op dit onderdeel ongegrond moet worden verklaard.
Beperken van de bewegingsvrijheidUit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, volgt dat de toepassing van verplichte zorg in de vorm van het beperken van de bewegingsvrijheid proportioneel en noodzakelijk is ter afwending van het ernstig nadeel. Verzoeker liet bij de aanvang van de opname op het [afdeling] geagiteerd en provocerend gedrag zien en heeft bedreigingen geuit richting zijn ambulante behandelaren. Niet is gebleken dat er minder bezwarende alternatieven zijn. Met verzoeker is zijn perspectief besproken en benoemd dat hij na een observatieperiode vrijheden kon gaan opbouwen. Om overgeplaatst te kunnen worden naar een (meer) open afdeling is onder andere besproken dat verzoeker geen drugs zou gebruiken tijdens zijn vrijheden. Verzoeker is echter meermaals weggelopen door over het hek te klimmen waarna hij voor overlast heeft gezorgd en door de politie is teruggebracht. Voorts laat verzoeker provocerend en ontwrichtend gedrag zien op de afdeling en zijn er vermoedens van cannabisgebruik, waardoor een aanmelding voor een meer open afdeling tot op heden niet haalbaar is gebleken. Het beperken van de bewegingsvrijheid is over het algemeen doelmatig gebleken en de zorg is naar verwachting effectief.
Gelet op het voorgaande, is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de hiervoor genoemde voorwaarden voor het verlenen van verplichte zorg. De rechtbank is daarmee van oordeel dat de klacht van verzoeker op dit onderdeel ongegrond moet worden verklaard.
Toedienen van medicatie
Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, volgt dat de toepassing van verplichte zorg in de vorm van het toedienen van medicatie proportioneel en noodzakelijk is ter afwending van het ernstig nadeel. Verzoeker heeft op 23 en 24 april 2025 op grond van een beslissing ex artikel 8:9 van de Wvggz medicatie toegediend gekregen in verband met agressief gedrag. Verzoeker heeft onder meer ontwrichtend gedrag vertoond op de afdeling, paranoïde uitspraken gedaan en met spullen gegooid. Niet is gebleken dat er minder bezwarende alternatieven waren. Er was sprake van een dermate acute noodsituatie met fysieke agressie door verzoeker dat het aangedragen alternatief van verzoeker, te weten een sigaret roken, onvoldoende toereikend was om het ernstig nadeel af te wenden. Voorts is het toedienen van medicijnen over het algemeen doelmatig. Ondanks de gestelde bijwerkingen die verzoeker zou (hebben) ervaren door de toediening van deze medicatie, is ook uit voorgaande opnames gebleken dat deze medicatie een geschikt middel is om dergelijke agitatie en agressie bij verzoeker af te wenden.
Gelet op het voorgaande, is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de hiervoor genoemde voorwaarden voor het verlenen van verplichte zorg. De rechtbank is daarmee van oordeel dat de klacht van verzoeker op dit onderdeel ongegrond moet worden verklaard.
Insluiten
Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, volgt dat de toepassing van verplichte zorg in de vorm van insluiten proportioneel en noodzakelijk is ter afwending van het ernstig nadeel. De toegediende medicatie op 23 en 24 april 2025 was op dat moment niet afdoende om de dreigende fysieke agressie van verzoeker meteen af te wenden. Verzoeker is daarom voor de duur van één uur naar de EBK gebracht tot hij gekalmeerd was. Vervolgens is een kamerprogramma aan hem verstrekt, omdat er geen andere minder bezwarende alternatieven waren om de opname op een veilige manier voort te zetten. Aan verzoeker is ook het afbouwschema van het kamerprogramma overlegd. Het insluiten is over het algemeen doelmatig gebleken en naar verwachting effectief. Tijdens het insluiten in de EBK is verzoeker snel tot rust gekomen waardoor er geen sprake meer was van bedreigingen en vandalisme. Ten tijde van het kamerprogramma is er een betere samenwerking gekomen met verzoeker en is er geen sprake meer van ontwrichtend gedrag op de afdeling.
Gelet op het voorgaande, is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de hiervoor genoemde voorwaarden voor het verlenen van verplichte zorg.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat niet is voldaan aan de formele vereisten ten aanzien van de toepassing van het verlenen van verplichte zorg in de vorm van insluiten. Per abuis is op 24 april 2025 ten aanzien van de vorm insluiten een beslissing ex artikel 8:9 van de Wvggz genomen terwijl insluiten op dat moment niet was opgenomen in de zorgmachtiging van verzoeker. De zorgaanbieder heeft dit vervolgens hersteld door op 7 mei 2025 alsnog een beslissing ex artikel 8:12 van de Wvggz uit te reiken. Hoewel de beoordeling voor de toepassing van insluiten hetzelfde zou zijn geweest als de zorgaanbieder reeds op 24 april 2025 een beslissing ex artikel 8:12 van de Wvggz had genomen in plaats van een beslissing ex artikel 8:9 van de Wvggz, was de beoordeling van het verzoek tot wijziging van de zorgmachtiging dan wel eerder ingediend en behandeld ter zitting. Hoewel een eerdere behandeling van dat verzoek niet had geleid tot een feitelijke wijziging van de situatie, nu de rechtbank insluiten aan de bestaande zorgmachtiging heeft toegevoegd, laat dit onverlet dat de vorm insluiten zonder geldige titel is toegepast ten aanzien van verzoeker van 24 april 2025 tot 7 mei 2025.
De rechtbank is daarmee van oordeel dat de klacht van verzoeker ten aanzien van de toepassing van verplichte zorg in de vorm van insluiten materieel ongegrond en formeel gegrond moet worden verklaard. Daarom zal de rechtbank de beslissing ex artikel 8:9 van de Wvggz van 24 april 2025 in zoverre die ziet op de toepassing van de vorm insluiten, vernietigen. De rechtbank vindt het niet nodig een opdracht te geven tot het nemen van een nieuwe beslissing door de zorgaanbieder ten aanzien van de toepassing van de vorm insluiten. De klacht over de toepassing van de vorm insluiten wordt materieel ongegrond verklaard door de rechtbank en daarnaast heeft de zorgaanbieder op 7 mei 2025 alsnog een beslissing ex artikel 8:12 van de Wvggz ten aanzien van de toepassing van de vorm insluiten genomen en insluiten is bij beschikking van 22 mei 2025 ook toegevoegd aan de zorgmachtiging van verzoeker.
Schadevergoeding
Nu de klacht ten aanzien van de toepassing van verplichte zorg in de vorm van insluiten formeel gegrond wordt verklaard is naar het oordeel van de rechtbank aanleiding voor toekenning van een schadevergoeding ten aanzien van verzoeker ex artikel 10:11 van de Wvggz. De rechtbank acht, met inachtneming van de ‘Oriëntatiepunten voor schadevergoeding in verplichte zorgzaken’, een schadevergoeding van €20,- per dag dat de vorm van zorg insluiten zonder geldige titel is toegepast, billijk. Nu er sprake is van een periode van dertien dagen, te weten van 24 april 2025 tot 7 mei 2025, dat insluiten zonder geldige titel is toegepast ten aanzien van verzoeker zal de rechtbank de zorgaanbieder veroordelen tot vergoeding van de schade die naar billijkheid wordt vastgesteld op een bedrag van €260,-.
Nu de klacht voor de overige klachtonderdelen ongegrond wordt verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding voor toekenning van de verzochte schadevergoeding ten aanzien van die klachtgronden. De rechtbank zal het verzoek om schadevergoeding ten aanzien van die klachtgronden daarom afwijzen.
SchorsingTer zitting is besproken en ingestemd door de advocaat van verzoeker dat het schoringsverzoek ex artikel 10:9 lid 1 van de Wvggz van verzoeker zou worden opgeschort tot 11 juli 2025 in afwachting van de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de klachtverzoeken. Nu de rechtbank reeds een beslissing heeft genomen is er geen belang meer bij de beoordeling van het schorsingsverzoek en zal de rechtbank deze daarom afwijzen.

Beslissing:

De rechtbank:
verklaart de klacht ten aanzien van het toepassen van verplichte zorg in de vorm van opname in een accommodatie, het beperken van de bewegingsvrijheid en het toedienen van medicatie ongegrond;
verklaart de klacht ten aanzien van het toepassen van verplichte zorg in de vorm van insluiten materieel ongegrond;
verklaart de klacht ten aanzien van het toepassen van verplichte zorg in de vorm van insluiten formeel gegrond en vernietigt de bestreden beslissing van 24 april 2025 gedeeltelijk;
veroordeelt de zorgaanbieder tot betaling van een bedrag van €260,- aan [verzoeker] ;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, bijgestaan door
mr. V.A.H. Schoorl als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2025.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 11 juli 2025.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.