ECLI:NL:RBDHA:2025:12965

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
NL25.22469
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 25 februari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. Dit besluit werd eerder door de rechtbank in Haarlem op 7 mei 2025 vernietigd, maar in een nieuw besluit van 15 mei 2025 werd opnieuw besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De minister kan een aanvraag niet in behandeling nemen als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiser heeft aangevoerd dat hij vanwege zijn biseksualiteit en de behandeling in Frankrijk bijzondere individuele omstandigheden heeft die een overdracht aan Frankrijk onevenredig hard zouden maken. De rechtbank oordeelt echter dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen aanleiding is om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd waarom de motivering van de minister niet zou kunnen standhouden.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser kan worden overgedragen naar Frankrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rommes, griffier, en is openbaar uitgesproken op 4 juni 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.22469
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. P.E.J.M. Bartels),

en
de minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. N. Schoonbrood).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag in een besluit van 25 februari 2025 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. In de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 7 mei 2025 is het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. In het bestreden besluit van 15 mei 2025 is een nieuw besluit genomen. Dit besluit strekt er ook toe dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere
lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Artikel 17 van de Dublinverordening
5. Een lidstaat kan besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe niet verplicht op grond van de criteria in deze verordening. Dit volgt uit artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Volgens paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt de minister niet snel gebruik van deze bevoegdheid.
6. In voormelde uitspraak van 7 mei 2025 heeft de rechtbank overwogen dat de minister in het kader van deze bepaling niet kenbaar rekening heeft gehouden met de door eiser aangevoerde bezwaren tegen een overdracht aan Frankrijk. Hierbij wijst de rechtbank erop dat eiser tijdens het aanmeldgehoor heeft verklaard dat hij biseksueel is, dat hij in Frankrijk niet goed wordt behandeld, dat hij zich in Frankrijk niet goed kan uiten en dat hij zich er niet prettig voelt. Ook heeft eiser de angst dat mensen uit zijn land van herkomst hem in Frankrijk makkelijk kunnen vinden.
7. In het bestreden besluit heeft de minister gemotiveerd waarom hij in dit geval geen toepassing geeft aan artikel 17 van de Dublinverordening. Hierbij zijn eisers bezwaren en persoonlijke omstandigheden betrokken. Deze vormen volgens de minister geen bijzondere individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Frankrijk onevenredig hard is. Dat eiser vanwege zijn biseksualiteit een minder goede behandeling krijgt in Frankrijk is niet onderbouwd. Dat geldt ook voor de stelling dat mensen uit zijn land van herkomst hem makkelijker zouden kunnen vinden in Frankrijk. Voor zover al sprake zal zijn van problemen is evenmin onderbouwd dat eiser hierover in Frankrijk niet zou kunnen klagen, dan wel bescherming vragen, aldus de minister.
8. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat in het bestreden besluit weliswaar nu wel op zijn bezwaren is ingegaan, maar dat hij van mening blijft dat de minister gehouden is dat deze omstandigheden maken dat de minister toepassing moet geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
9. De rechtbank volgt dit niet. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2025:2108) is het aan de minister om te beoordelen of in het geval van een vreemdeling sprake is van zodanige bijzondere individuele omstandigheden dat de overdracht van een onevenredige hardheid getuigt en de rechter die beoordeling terughoudend moet toetsen. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich met de hiervoor onder 7 weergegeven motivering niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen aanleiding bestaat om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft ook niet uitgelegd waarom die motivering niet zou kunnen standhouden. De beroepsgrond slaagt niet.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser kan worden overgedragen naar Frankrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rommes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 juni 2025

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.