ECLI:NL:RBDHA:2025:12966

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
C/09/677587 / JE RK 24-2291
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek om machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 23 juni 2025 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. Het verzoek is gelijktijdig ingediend met een verzoek tot ondertoezichtstelling, waarbij de kinderrechter eerder op 16 januari 2025 de ondertoezichtstelling heeft uitgesproken tot 16 januari 2026. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, omdat er op dat moment nog geen machtiging tot uithuisplaatsing was afgegeven of uitgevoerd. De kinderrechter overweegt dat de Raad een onderzoekende taak heeft en niet kan toetsen aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling door de gecertificeerde instelling (GI). De kinderrechter deelt de zorgen van de Raad over de ontwikkeling van [minderjarige], maar constateert dat er een discrepantie is in de visie tussen de Raad en de GI. De GI acht de opvoedomgeving bij de vader veilig genoeg en is van mening dat een uithuisplaatsing op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is. De kinderrechter benadrukt dat een uithuisplaatsing een ingrijpende maatregel is en dat het niet duidelijk is hoe deze maatregel de situatie van [minderjarige] zou verbeteren. De kinderrechter roept de GI en de vader op om de positieve ontwikkelingen door te zetten en samen met de hulpverlening te werken aan de verbetering van de thuissituatie. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/677587 / JE RK 24-2291
Datum uitspraak: 23 juni 2025
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
's-Gravenhage,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. H.M.M. de Vries Veringa te Lisse.
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
hierna te noemen de GI.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 16 januari 2025 [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 16 januari 2026 en de behandeling van het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing aangehouden tot 16 juli 2025.
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken ook mee in de beoordeling:
- de beschikking van 16 januari 2025;
- het verweerschrift van de vader met bijlagen van 17 juni 2025;
- het bericht over de stand van zaken van SAVE van 16 juni 2025;
- het aanvullende rapport van de Raad van 17 juni 2025.
1.3.
Op 23 juni 2025 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- [naam 1] en [naam 2] , vertegenwoordigers van de Raad;
- [naam 3] , een vertegenwoordiger van de GI.
De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder wel juist is opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
Voor een overzicht van de feiten verwijst de kinderrechter naar de beschikking van 16 januari 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad handhaaft het verzoek een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening te verlenen voor de duur van zes maanden en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft het verzoek, kort en zakelijk weergegeven, als volgt onderbouwd. De zorgen die geconstateerd zijn in het Raadsrapport van 20 december 2024 zijn nog steeds aanwezig. [minderjarige] groeit op in een onrustige en instabiele thuissituatie waar al lange tijd sprake is van verwaarlozing en structurele onveiligheid en de afgelopen periode is deze situatie ondanks de ondertoezichtstelling niet concreet veranderd. [minderjarige] krijgt bij zijn vader onvoldoende grenzen en structuur geboden en zijn ontwikkeling is volledig gestagneerd. Hij zit al twee jaar thuis en het lukt zijn ouders niet om hem naar school te krijgen. Het contact tussen de moeder en [minderjarige] is inmiddels geminimaliseerd en de moeder heeft een andere visie over hoe het met [minderjarige] gaat dan de vader, waarbij nog steeds sprake zou is van slechte zelfzorg en schreeuwen en schelden in de thuissituatie. De Raad ziet een patroon waarbij de vader eerst veel vertrouwen in de hulpverlening heeft tot de hulpverlening een andere visie heeft dan de vader. JGT [plaats 1] en ASH zijn stopgezet, waardoor er geen hulpverlening meer betrokken is. GGZ Rivierduinen heeft eerder al onderzoek gedaan naar [minderjarige] en geconcludeerd dat er wel signalen worden gezien van ASS/ADHD, maar dat de problematiek als gevolg van een gebrek aan basisveiligheid vooropstaat en het aangewezen is om eerst in te zetten op de opvoedsituatie bij de ouders. Family Supporters is dan ook een herhaling van zetten. Bovendien hadden de zorgen rondom de dagstructuur en zelfzorg van [minderjarige] afgelopen periode al aangepakt kunnen worden in afwachting van de diagnostiek. Verder zijn de zorgen over de seksuele ontwikkeling van [minderjarige] de afgelopen periode onbesproken gebleven, waardoor die zorgen nog steeds aanwezig zijn en het is van belang dat dit onderwerp ook besproken wordt. Ook is het niet duidelijk waardoor het niet lukt om [minderjarige] naar school te laten gaan en hoe dat de vader straks wel gaat lukken. [minderjarige] stond al ingeschreven op een school, maar ging daar niet heen omdat hij niet gebracht werd. De GI heeft een andere visie ten aanzien van de zorgen, maar [minderjarige] verblijft al lange tijd in een acuut onveilige situatie waarin hij niet de basiszorg, duidelijkheid en veiligheid krijgt die hij nodig heeft. De afgelopen periode is onvoldoende aan de doelen gewerkt waardoor de zorgen nog steeds aanwezig zijn. De situatie is zelfs verslechterd nu er geen hulpverlening meer betrokken is en er geen contact meer is tussen de moeder en [minderjarige] . Een machtiging tot uithuisplaatsing is nodig om [minderjarige] in een gezinsgerichte omgeving de structuur, aandacht en begeleiding te bieden die hij nodig heeft, hem te motiveren om naar dagbesteding en school te gaan en het contact met de moeder te herstellen en vorm te geven.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft, kort en zakelijk weergegeven, naar voren gebracht dat zij niet achter het verzoek van de Raad staat. [minderjarige] is bij aanvang van de ondertoezichtstelling weer bij de vader gaan wonen omdat de moeder aangaf de verzorging niet meer te kunnen dragen. De GI heeft eerst ingezet op het krijgen van een effectieve samenwerking en zicht op de ontwikkeling van [minderjarige] . De vader is goed in contact met de GI en heeft [minderjarige] ook gestimuleerd om in gesprek te gaan met de jeugdbeschermer, wat niet eenvoudig was. De prioriteit lag de afgelopen periode op de inzet van dagbesteding en school en duurzame hulpverlening voor [minderjarige] en het gezin. Ten aanzien van de school was er eerder wel een aanmelding gedaan voor Op Maat/IHub in [plaats 2] , maar daar was geen vervolg aangegeven door de verantwoordelijke instanties. De GI heeft samen met de vader druk gezet op een gezamenlijk overleg en vervolgens is gekozen voor een aanmelding bij Kleen4Care. Daar kan een dagbestedingstraject gecombineerd worden met onderwijs. De doelstelling is nu om te beginnen met dagbesteding en [minderjarige] geleidelijk aan te laten terugkeren in het schoolsysteem. Verder is [minderjarige] aangemeld bij Family Supporters en staat op 3 juli de intake gepland. Er moet eerst zicht komen op de belevingswereld van [minderjarige] om beter bij hem aan te kunnen sluiten en de ouders begeleiding en handvatten te bieden om hem te begeleiden. De moeder heeft aangegeven het contact met de GI liever via de mail te laten verlopen, omdat ze momenteel niet goed in haar vel zit. Er zijn wel momenten dat [minderjarige] langsgaat bij de moeder, maar het ouderschapsplan is op dit moment niet uitvoerbaar. De vader wil het beste voor [minderjarige] en heeft daar zijn eigen visie op, maar hij heeft zich ook hard ingezet om samen met de GI de nodige stappen te zetten. De GI is een aantal keer op huisbezoek geweest bij de vader en er zijn er geen indicaties vastgesteld dat [minderjarige] daar onveilig is. Er zijn gedurende de periode van de ondertoezichtstelling ook geen zorgmeldingen meer van derden bij de GI binnengekomen. Er zijn voorzichtig goede stappen gezet in de ontwikkeling van [minderjarige] en zijn opvoedomgeving. De GI is dan ook van mening dat een uithuisplaatsing deze prille positieve lijn zal doorkruisen en opnieuw voor vertraging zal zorgen. Desgevraagd geeft de GI aan dat zij een machtiging tot uithuisplaatsing dan ook niet zal uitvoeren.
4.2.
Door en namens de vader is, kort en zakelijk weergegeven, verweer gevoerd. Sinds de ondertoezichtstelling is er sprake van een goede samenwerking tussen de vader en de jeugdbeschermer en de vader heeft daar ook vertrouwen in. Er wordt gewerkt aan dagbesteding en school voor [minderjarige] en op korte termijn staat een intake gepland bij Family Supporters om te kijken wat [minderjarige] nodig heeft. Het dag- en nachtritme van [minderjarige] is beter dan het eerst was en hij helpt de vader met klusjes in huis. De vader heeft het ook met [minderjarige] gehad over zijn zelfzorg. Soms ruikt hij niet helemaal fris, maar dat is niet van structurele aard en hij is niet sterk verwaarloosd. Verder wordt [minderjarige] ook minder snel boos. Hij kan erg gefrustreerd raken als dingen niet lukken, maar de extreme woede waarbij hij spullen kapot maakt is afgenomen. De vader denkt dat dit komt doordat ze een goede band hebben en nu er weer sprake is van een basis waar hij veiligheid en structuur krijgt dat [minderjarige] hem meer is gaan vertrouwen en daardoor eerder zijn frustraties deelt. Als de vader moet werken is [minderjarige] alleen thuis, maar de vader is altijd bereikbaar en het eten wordt geregeld. Momenteel heeft [minderjarige] incidenteel contact met de moeder en gaat hij op momenten spontaan langs. De vader probeert ook om hem te stimuleren een afspraak met de moeder te maken, maar als het tegenstand oplevert bij [minderjarige] dan werkt dat niet. De vader vindt het belangrijk dat [minderjarige] een goede band heeft met de moeder, maar benadrukt dat de moeder zich hiervoor ook moet inzetten . De vader heeft al langer een hulpvraag hoe hij met [minderjarige] om moet gaan en hoopt dat Family Supporters daarbij kan helpen.
De advocaat van de vader voert aan dat primair de bevoegdheid tot het verzoeken van een machtiging tot uithuisplaatsing bij de GI ligt, nu er sprake is van een lopende ondertoezichtstelling. Het gehandhaafde verzoek van de Raad kan daarmee op één lijn worden gesteld met het verzoek van de GI om een eenmaal uitgevoerde machtiging tot uithuisplaatsing te beëindigen. De Raad heeft in een dergelijk geval slechts een toetsende taak ex artikel 1:265j BW. De Raad lijkt in dit geval echter niet te toetsen, maar de eerder genoemde argumenten nog eens te herhalen. De toetsende taak van de Raad houdt tevens in dat zij geen oordeel dient te hebben over de wijze waarop de GI haar werk doet en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Verder ontbreekt het besluit van het College van B&W als bedoeld in artikel 2.3 lid 1 Jeugdwet. Voorts overweegt de advocaat van de vader dat de Raad buitengewoon negatief is terwijl de GI, die direct betrokken is bij het gezin en de ontwikkeling en opvoedomgeving van [minderjarige] monitort, een veel positiever beeld heeft en wel van mening is dat er aan de doelen is gewerkt en de situatie is verbeterd. De vader erkent ook dat de situatie beter kan en er nog veel moet gebeuren, maar er zijn al wel stappen gezet die eerder nog niet gelukt waren. De vader heeft ook te maken met wachtlijsten en een hulpvraag die niet goed is opgevat waardoor het langer heeft geduurd voordat hulp van de grond is gekomen. Er wordt gewerkt aan een stabielere contactregeling met de moeder, maar de moeder heeft een aantal keer afgezegd en trekt zich nu ook terug uit het contact met de jeugdbeschermer. Een uithuisplaatsing zal het vertrouwen van [minderjarige] schaden en ernstige afbreuk doen aan de stappen die nu zijn gezet en de positieve lijn die is ingezet. De advocaat verzoekt daarom namens de vader om afwijzing van het verzoek.

5.De beoordeling

Juridische aspecten
5.1.
Ten aanzien van de juridische verweren van de advocaat van de vader overweegt de kinderrechter het volgende. Het verzoek van de Raad tot een machtiging uithuisplaatsing is gelijktijdig ingediend en behandeld met het verzoek tot ondertoezichtstelling en bij beschikking van 16 januari 2025 aangehouden. Anders dan de raadsvrouw stelt kan het gehandhaafde verzoek van de Raad niet gelijkgesteld worden met het verzoek van de GI om een eenmaal uitgevoerde machtiging tot uithuisplaatsing te beëindigen, om de simpele reden dat er nog helemaal geen sprake is van een uitgevoerde machtiging tot uithuisplaatsing. Deze machtiging is (nog) helemaal niet afgegeven, laat staan uitgevoerd.
Voorts heeft de Raad als verzoekende partij een onderzoekende taak en geen toetsende rol zoals bedoeld in artikel 1:265j lid 3 Burgerlijk Wetboek. De taak van de Raad zoals vastgelegd in het hiervoor genoemde artikel heeft betrekking op een situatie waarbij er sprake is van een uithuisplaatsing van twee jaar of langer. Nu er überhaupt (nog) geen machtiging tot uithuisplaatsing is uitgesproken, is van die situatie geen sprake.
Verder is voldoende door de Raad aangevoerd dat het volgens hun mening in het belang van [minderjarige] is om zonder een besluit van het College van B&W zoals bedoeld in artikel 2.3 lid 1 Jeugdwet, het verzoek in te dienen.
Machtiging tot uithuisplaatsing
5.2.
Ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing overweegt de kinderrechter het volgende. Ondanks het uitspreken van de ondertoezichtstelling en de betrokkenheid van de GI zijn de ernstige zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] en de onrustige en instabiele thuissituatie zoals vastgesteld bij beschikking van 16 januari 2025, nog steeds aanwezig. Er lijkt sprake te zijn van een goede samenwerking tussen de GI en de vader en [minderjarige] is aangemeld voor dagbesteding en school bij Kleen4Care en voor onderzoek en behandeling bij Family Supporters, maar feitelijk is er nog onvoldoende verandering teweeg gebracht in de opvoedomgeving van [minderjarige] . De kinderrechter deelt de zorgen van de Raad over de situatie van [minderjarige] , maar gebleken is dat er sprake is van een discrepantie in visie ten aanzien van de zorgen tussen de Raad en de GI, waarbij de GI de opvoedomgeving van [minderjarige] bij de vader wel veilig genoeg acht en een uithuisplaatsing op dit moment niet in het belang van [minderjarige] vindt Hoewel de kinderrechter zich grote zorgen maakt om de situatie van [minderjarige] is een uithuisplaatsing niet alleen een zeer ingrijpende maatregel voor [minderjarige] , maar ook voor de andere betrokkenen. Daarbij is het naar het oordeel van de kinderrechter op dit moment onvoldoende duidelijk geworden hoe die uithuisplaatsing er wel voor zal zorgen dat de situatie zal veranderen, bijvoorbeeld hoe [minderjarige] dan gemotiveerd zal worden om weer naar dagbesteding of school te gaan. De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing daarom voor dit moment afwijzen.
De komende periode dienen de GI en de vader de prille positieve lijn en de stappen die daarin zijn gezet ook daadwerkelijk door te zetten en samen met de hulpverlening een verandering teweeg te brengen. Het is daarbij van belang dat de vader daarbij ook echt kritisch naar zijn eigen rol en invulling daarvan kijkt en hij ook de dingen die minder goed gaan, deelt met de jeugdbeschermer. Zo komt er hopelijk meer zicht op de thuissituatie bij de vader. Als dat niet gebeurt zal de situatie waarin [minderjarige] zich al langere tijd bevindt en die echt moet verbeteren, blijven voortduren. Daarbij is het de verantwoordelijkheid van de GI om te blijven monitoren of zij een machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige] in dat geval toch noodzakelijk achten.
De kinderrechter hecht er nog aan op te merken dat indien een (kinder)rechter een beslissing heeft genomen, zoals het afgeven van een machtiging tot uithuisplaatsing, het niet meer aan de GI is om zelf te bepalen of zij deze wel of niet willen uitvoeren. Die beslissing is door een rechter genomen en de GI is dan verplicht deze uit te voeren.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2025 door
mr. N.I.S. Boers, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. V.A.H. Schoorl als griffier, en op schrift gesteld op 30 juni 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.