In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 2 januari 2025, is de zaak behandeld van eiseres die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend op 8 oktober 2022. Eiseres heeft op 28 maart 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft eerder, op 27 september 2024, het beroep van eiseres gegrond verklaard en de minister een beslistermijn van vier weken opgelegd, met een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding. De minister heeft echter verzet ingesteld tegen deze uitspraak, wat leidde tot een hersteluitspraak op 12 december 2024.
In de onderhavige uitspraak heeft de rechtbank opnieuw het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen door de minister behandeld. De rechtbank heeft partijen laten weten dat een zitting niet nodig was en heeft het onderzoek gesloten. De rechtbank overweegt dat eiseres eerst schriftelijk aan de minister moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog moet worden beslist, voordat zij beroep kan indienen. Aangezien de wettelijke beslistermijn van vijftien maanden op 18 augustus 2024 eindigde, was de ingebrekestelling van 11 maart 2024 prematuur, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken.
De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres niet voldoet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.