ECLI:NL:RBDHA:2025:13013
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in het kader van bezwaar tegen feitelijke uitzetting van een vreemdeling naar Marokko
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een vreemdeling met een V-nummer, had bezwaar gemaakt tegen zijn voorgenomen uitzetting naar Marokko, die gepland stond op 17 juli 2025. Op 7 juli 2025 had verzoeker een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), welke aanvraag op 16 juli 2025 door de verweerder was afgewezen. Verzoeker had ook een verzoek ingediend bij de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen ter voorkoming van de uitzetting.
De voorzieningenrechter heeft beoordeeld of er sprake was van onverwijlde spoed en of het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen had. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had ingediend, maar dat deze niet in behandeling was genomen. Verzoeker voerde aan dat zijn medische klachten, waaronder een trommelvliesperforatie en een hersenschudding, een schending van artikel 3 van het EVRM zouden opleveren bij uitzetting. Het Bureau Medische Advisering (BMA) had echter geconcludeerd dat verzoeker in staat was om te reizen en dat er geen levensbedreigende situatie zou ontstaan.
Na afweging van de betrokken belangen en de inhoud van het BMA-advies, oordeelde de voorzieningenrechter dat het bezwaar tegen de feitelijke uitzetting geen redelijke kans van slagen had. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en stelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. T. Boesman, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier, en werd openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep of verzet.