ECLI:NL:RBDHA:2025:13031

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
09/330454-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging van drie hulpverleners van Fivoor met gevangenisstraf en maatregel 38v

Op 10 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging van drie hulpverleners van Fivoor. De verdachte heeft op 16 oktober 2024 in Leiden bedreigende videofragmenten en WhatsApp-berichten gestuurd naar de hulpverleners, waarin hij hen met de dood bedreigde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, zonder oplegging van de TBS-maatregel met dwangverpleging of TBS met voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de bedreigingen ernstige gevolgen hadden voor de slachtoffers, die gevoelens van angst en onveiligheid teweegbrachten. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat de ernst van de situatie onderstreept. De rechtbank heeft ook een maatregel opgelegd op basis van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, die de verdachte verbiedt contact op te nemen met de slachtoffers en zich te bevinden bij de locatie van Fivoor. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schadevergoeding heeft vastgesteld op €750,- per slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de bedreigingen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/330454-24
Datum uitspraak: 10 juni 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1993 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode 1] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in het Justitieel Complex [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 24 januari 2024, 18 april 2024 (alle pro forma) en 27 mei 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.F.R. de Vrught en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A.M.J. Joris naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 oktober 2024 te Leiden, in elk geval in Nederland,
[benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] direct en/of indirect
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling en/of met verkrachting door een of meerdere videofragmenten en/of
whatsappberichten (al dan niet bekend geworden via derden) te sturen met als
inhoud:
- "Als ik vanmiddag niet mijn geld ga krijgen zal ik helaas jouw leven moeten
nemen. Jij bent helaas de prooi die ik neem nu om [naam 1] mijn geld te laten storten. Ik
meen dat ik vanmiddag jouw strot zal doorsnijden als niemand mij zal helpen"
en/of
- "Als ik jou tegenkom ik heb een mes bij me ik steek jou kanker.. ik snij
heel jouw kankerstrot helemaal eraf. Ik maak iemand van Fivoor dood als ik iemand
van vanmiddag tegenkom. Ik snij iemands zijn kankerstrot helemaal eraf" en/of
- "Als niet iets wordt gedaan aan deze man [naam 1] (=fonetisch) zal ik
vanmiddag met mijn sleutel mijn begeleider's strot doorsnijden" en/of
- "KK hoer hoer ik zal je moeye verkrachte als monsyer",
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot het ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024334784, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 57).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 27 mei 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte, [benadeelde 1] , opgemaakt op 16 oktober 2024 (p. 10-13);
3. Het proces-verbaal van aangifte, [benadeelde 2] , opgemaakt op 16 oktober 2024 (p. 7-9);
4. Het proces-verbaal van aangifte, [benadeelde 3] , opgemaakt op 16 oktober 2024 (p. 14-17);
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 oktober 2024 (p. 18-21);
6. Het geschrift, te weten een fotoblad (p. 56).
3.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 16 oktober 2024 te Leiden, in elk geval in Nederland,
[benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] direct en/of indirect
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met verkrachting door videofragmenten en whatsappberichten (al dan niet bekend geworden via derden) te sturen met als inhoud:
- "Als ik vanmiddag niet mijn geld ga krijgen zal ik helaas jouw leven moeten
nemen. Jij bent helaas de prooi die ik neem nu om [naam 1] mijn geld te laten storten. Ik
meen dat ik vanmiddag jouw strot zal doorsnijden als niemand mij zal helpen"
en
- "Als ik jou tegenkom ik heb een mes bij me ik steek jou kanker.. ik snij
heel jouw kankerstrot helemaal eraf. Ik maak iemand van Fivoor dood als ik iemand
van vanmiddag tegenkom. Ik snij iemands zijn kankerstrot helemaal eraf" en
- "Als niet iets wordt gedaan aan deze man [naam 1] (=fonetisch) zal ik
vanmiddag met mijn sleutel mijn begeleider's strot doorsnijden" en
- "KK hoer hoer ik zal je moeye verkrachte als monsyer".

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en dat aan de verdachte de ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: de TBS-maatregel) met bevel dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd (hierna: dwangverpleging) wordt opgelegd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen met daaraan eventueel reclasseringstoezicht gekoppeld.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van drie hulpverleners van Fivoor, door hen filmpjes en WhatsApp-berichten toe te sturen waarin hij de bewezen verklaarde bedreigingen uitte. De bedreigingen hebben bij de aangevers gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht. De rechtbank rekent dit de verdachte aan. Zorgverleners dienen hun werk onder veilige omstandigheden te kunnen doen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 17 oktober 2024, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren twee keer eerder onherroepelijk is veroordeeld voor bedreiging.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van onder meer de volgende stukken:
  • een Pro Justitia-rapport, op 11 maart 2025 opgesteld door drs. J.J. van der Weele, psycholoog;
  • een Pro Justitia-rapport, op 21 maart 2025 opgesteld door B. van der Hoorn, psychiater;
  • een reclasseringsrapport, op 10 april 2025 opgesteld door mw. [naam 2] , als reclasseringswerker werkzaam bij Leger des Heils Reclassering.
Van der Weele heeft in het rapport het volgende geconcludeerd en overwogen.
De verdachte is geboren met het syndroom van Silver-Russell, hetgeen heeft geleid tot achterblijvende lichaamsgroei en een verstandelijke beperking. De verstandelijke beperking speelt een belangrijke rol bij het gedrag van de verdachte in relatie tot het ten laste gelegde. De verdachte heeft in het verleden kennelijk geleerd om middels bepaalde verzinsels en/of dreigementen de door hem nagestreefde doelen dichterbij te brengen, maar is voor zover bekend niet bezig met het plannen van handelingen teneinde deze dreigementen daadwerkelijk ten uitvoer te brengen. Reden voor de rapporteur om tot een vermindering van de toerekenbaarheid te adviseren is vooral de verstandelijke beperking van de verdachte, waardoor hij onvoldoende kan reflecteren op de impact van zijn gedrag en hij de gevolgen hiervan (voor anderen, maar ook voor hemzelf) onvoldoende kan inschatten.
Idealiter zou de structuur van maatschappelijke ondersteuning vanuit het oogpunt van zorg
door een instelling die niet opereert binnen het justitiële kader met als vangnet een reclasseringstoezicht op afstand naar de mening van rapporteur het meest wenselijk zijn. Dit is echter niet de vorm waarbinnen toezicht van reclassering mogelijk is, zo blijkt uit het overleg met mevrouw [naam 2] . Er zal minimaal een meldplicht moeten zijn, die voor de verdachte alleen maar belastend is en de gevoelde dwang kan al snel weer zijn weerstand aanwakkeren. Instemmen met opgelegde voorwaarden (al dan niet binnen een TBS-kader) en zich hier gedurende langere tijd aan houden zal voor betrokkene mede door onvermogen een zware opgave zijn, waarbij het zeer de vraag is of dit eventuele recidive zal inperken of de kans daarop juist zal verhogen.
Het kader van TBS met dwangverpleging lijkt anderzijds niet proportioneel en kan niet worden gerechtvaardigd vanuit het gevaarscriterium, aangezien de inschatting is dat de verdachte zijn dreigementen niet wil en zal waarmaken. Daarbij komt dat de behandelbaarheid van de verdachte als gering moet worden beschouwd aangezien zijn beperkingen grotendeels structureel van aard zijn. Er resteert niet veel anders dan de verdachte af te straffen met een voorwaardelijk strafdeel als stok-achter-de-deur, met indien haalbaar de doorverwijzing naar een organisatie die gericht is op de maatschappelijke ondersteuning van mensen met een verstandelijke beperking.
Van der Hoorn heeft in het rapport het volgende geconcludeerd en overwogen.
In diagnostische zin is er bij de verdachte sprake van een syndromale genetische aandoening, die lichte zwakzinnigheid veroorzaakt, naast een autismespectrumstoornis. Daarnaast is er een stoornis in cannabisgebruik, in gedwongen remissie in detentie en een waanstoornis van het paranoïde type. Om het risico op recidive te verminderen, is in de afgelopen periode, voorafgaand aan de hem ten laste gelegde feiten, getracht de verdachte in te bedden in forensisch ambulante zorg, onder toezicht van de reclassering, onder de vlag van een zorgmachtiging. In het kader van deze ambulante behandeling werd druk op hem uitgeoefend zich te houden aan de voorwaarden en een langwerkend antipsychoticum te accepteren. De verdachte heeft het idee dat hij hierdoor wordt tegengewerkt. De verdachte heeft weinig remmend vermogen op zijn gedrag. De verdachte ziet het ontoelaatbare van zijn handelen, ook achteraf, nauwelijks in. Naar de mening van de onderzoeker heeft de
combinatie van psychopathologie het denken, voelen en handelen beïnvloed, waardoor de verdachte weinig remming had in zijn gedrag op het moment dat hij de bedreigingen uitte.
De onderzoeker adviseert de rechtbank dan ook de hem ten laste gelegde feiten, indien
bewezen, verminderd toe te rekenen op de drie puntsschaal, die thans gehanteerd wordt. Het risico op recidive van bedreigingen aan het adres van hulpverleners en toezichthouders
is reëel verhoogd, wanneer opnieuw getracht wordt hem in een gedwongen ambulante behandeling te vatten met een strafrechtelijk kader.
Als eerste valt het adviseren van een traject zonder behandeldruk te overwegen. Een traject,
waarbij hij niet verplicht wordt een behandeling te ondergaan en medicatie in te nemen. Door een deel van de hem opgelegde straf voorwaardelijk te maken, is er voor de verdachte toch een stok achter de deur niet te recidiveren. Op het voorwaardelijke deel voert de reclassering dan toch toezicht uit, die enkel wordt vormgegeven door een meldplicht, zodat het toezicht op zichzelf niet het risico op een bedreiging veroorzaakt.
Om het risico op recidive in de maatschappij vrijwel zeker te minimaliseren is het ook mogelijk voor een stevige behandel- en strafadvisering te kiezen. Bij deze aanpak wordt er gekozen voor een maximale behandelinterventie, die dan zeker klinisch moet aanvangen. Vanuit de kliniek kan betrokkene dan langzaam resocialiseren naar huis, met ambulante begeleiding van een forensische polikliniek en stevig toezicht van de reclassering. De onderzoeker is echter van mening dat een voorwaardelijke maatregel in een dergelijk traject bij de verdachte niet zal gaan werken. Dat verhoogt juist het risico op recidive. Zelfs als het gaat om de stevige strafrechtelijke maatregel van een TBS met voorwaarden. De kans is dan ook groot dat een dergelijk intensief klinisch behandeltraject moet worden vormgegeven binnen de kaders van een TBS met dwangverpleging. De onderzoeker vindt dit niet de meest voor de hand liggende mogelijkheid daar eerder al is genoemd dat de responsiviteit bij de verdachte uiterst laag is. Als laatste mogelijkheid resteert dan nog de mogelijkheid geen behandel- en strafadvies te geven. De verdachte zit dan zijn detentie uit conform de door de rechtbank opgelegde straf.
[naam 2] heeft in het rapport het volgende geconcludeerd en overwogen.
Ondanks het hoge recidiverisico en het feit dat de verdachte begeleiding en/of behandeling behoeft, komt de reclassering toch tot de conclusie dat zij op dit moment geen mogelijkheden zien om met interventies binnen een voorwaardelijk kader met bijzondere voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Ook de overweging van de Pro Justitia rapporteurs om een zogeheten ‘kale’ meldplicht op te leggen, acht de reclassering niet wenselijk, aangezien dit onvoldoende wordt geacht om op een verantwoorde manier het risicomanagement uit te voeren en de reclassering dan ook onvoldoende middelen heeft om in te grijpen, wanneer de verdachte ontregelt. Tevens zal dit naar verwachting op termijn ook het risico op recidive in de hand werken.
Ook acht de reclassering oplegging van TBS met voorwaarden niet haalbaar. Bij een TBS met voorwaarden dient er sprake te zijn van enig ziekte-inzicht en bereidheid tot behandeling en, indien nodig, medicatiegebruik. Bij de verdachte is hiervan geen sprake. Tevens zal het dwingende karakter het risico op recidive en hiermee ook het gevaar voor hulpverleners vergroten.
Bij een veroordeling tot TBS of (langdurige) onvoorwaardelijke gevangenisstraf adviseert de reclassering een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM, artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht) op te leggen, zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden na de TBS of gevangenisstraf. De reclassering acht een oplegging van een maatregel GVM op zichzelf onvoldoende om tot de benodigde gedragsverandering te kunnen komen. De GVM biedt (in het huidige stadium) géén garantie voor gedragsverandering.
De op te leggen straf
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
Alles afwegend en in aanmerking genomen dat de verdachte reeds tweemaal eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank in de bovengenoemde rapportages geen aanleiding. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis in de raadkamer al opgeheven. Daarover hoeft de rechtbank dus niet meer te beslissen.
Geen oplegging van de TBS-maatregel met dwangverpleging of TBS met voorwaarden
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde rapportages van de deskundigen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusies van het gedragskundig onderzoek worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing.
De rechtbank neemt voornoemde conclusies uit de rapporten over en legt die ten grondslag aan haar oordeel dat oplegging van een TBS-maatregel met dwangverpleging of TBS met voorwaarden niet geïndiceerd is. De rechtbank zal derhalve geen TBS-maatregel met dwangverpleging of TBS met voorwaarden aan de verdachte opleggen.
Maatregel 38v van het Wetboek van Strafrecht
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel in de zin van artikel 38v Sr opgelegd, strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van twee jaren, inhoudende een contactverbod met [benadeelde 1] , [benadeelde 3] en [benadeelde 2] , alsmede een locatieverbod voor het pand van Fivoor gelegen aan de [adres 2] , [postcode 2] [plaats 2] . Het contactverbod ziet op iedere vorm van contact, direct of indirect, en dus ook op social media en vergelijkbare platforms, doch met uitzondering van momenten waarop de verdachte een schriftelijke afspraak heeft om langs te komen bij Fivoor in de eventuele situatie dat begeleiding door Fivoor op een later moment (weer) opstart.
De rechtbank zal de vervangende hechtenis van één week bepalen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden.

7.De vordering van de benadeelde partijen/de schadevergoedingsmaatregelen

[benadeelde 1] , [benadeelde 3] en [benadeelde 2] hebben zich als benadeelde partijen gevoegd in het strafproces en vorderen een schadevergoeding.
Benadeelde [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 25.675,54, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 24.925,54 aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade.
Benadeelde [benadeelde 3] vordert een schadevergoeding van € 750,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Benadeelde [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 800,- bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] , vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor zover de vordering betrekking heeft op de post ‘kosten zelfverdedigingstraining (Krav Maga)’.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] , vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] tot een bedrag van € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de gevorderde immateriële schade van de afzonderlijke benadeelde partijen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot de door de benadeelde partij [benadeelde 1] gevorderde materiële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat die vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, wegens onevenredige belasting van het strafproces.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
[benadeelde 1]
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de materiële schade, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De ernst van de bewezen verklaarde bedreiging en de gevolgen die dit feit blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring voor haar heeft gehad, maken dat er naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 750,-.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 750,-, bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 16 oktober 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[benadeelde 3]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De ernst van de bewezen verklaarde bedreiging en de gevolgen die dit feit blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring voor haar heeft gehad, maken dat er naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 750,-.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 750,-, bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 16 oktober 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[benadeelde 2]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De ernst van de bewezen verklaarde bedreiging en de gevolgen die dit feit blijkens de schriftelijke toelichting van het slachtoffer voor hem heeft gehad, maken dat er naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 750,-. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 750,-, bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 16 oktober 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partijen aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hen is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen telkens een bedrag van € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 oktober 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 1] , [benadeelde 3] en [benadeelde 2] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 38v, 38w, 285 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (VIJF) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
legt aan de veroordeelde op de maatregelen als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 2 jaren:
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[benadeelde 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1984;
[benadeelde 3] , geboren op [geboortedatum 3] 1968;
[benadeelde 2] , geboren op [geboortedatum 4] 1990;
en
- zich niet zal ophouden bij het pand van Fivoor gelegen aan de [adres 2] , [postcode 2] [plaats 2] ;
het voorgaande met uitzondering van het zich bevinden op locatie op grond van een schriftelijk vastgelegde behandelafspraak met Fivoor [plaats 2] .
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van één week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, tot een maximum van 6 maanden;
de vordering benadeelde partij [benadeelde 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 750,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 oktober 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de vordering benadeelde partij [benadeelde 3]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 750,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 oktober 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde 3] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de vordering benadeelde partij [benadeelde 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 750,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 oktober 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde 2] ;
wijst de vordering voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregelen
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 750,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 oktober 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [benadeelde 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 15 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 750,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 oktober 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [benadeelde 3] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 15 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 750,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 oktober 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [benadeelde 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 15 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partijen heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partijen te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Essen, voorzitter,
mr. P. Burgers, rechter,
mr. K.O. Hamelink, rechter,
in tegenwoordigheid van V. Grampon, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juni 2025.