ECLI:NL:RBDHA:2025:13071

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
NL24.25960
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op humanitaire gronden en toepassing van het Besluit 1/80

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2025 wordt het beroep van eiser, een Turkse nationaliteit houder, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning op grond van ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ behandeld. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag door de minister van Asiel en Migratie terecht is, omdat eiser niet onder het toepassingsbereik van artikel 13 van het Besluit 1/80 valt. De minister had eerder besloten dat eiser geen werknemer is in de zin van het Besluit 1/80, omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor legale arbeid en niet kan aantonen dat hij rechten kan ontlenen aan zijn ex-echtgenote, die Turkse nationaliteit heeft en in Nederland heeft gewerkt.

De rechtbank behandelt ook eerdere procedures van eiser, waaronder de afwijzing van zijn aanvraag voor wijziging van verblijfsdoel naar ‘arbeid als zelfstandige’. Eiser heeft in de afgelopen jaren verschillende aanvragen ingediend, maar de rechtbank concludeert dat hij niet langer dan vijf jaar legaal in Nederland heeft verbleven, wat een vereiste is voor de aanvraag van een verblijfsvergunning op humanitaire gronden. De rechtbank wijst ook het beroep op het evenredigheidsbeginsel af, omdat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die een hoorzitting rechtvaardigen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de aanvraag voor de verblijfsvergunning in stand blijft, evenals de vertrekplicht die aan eiser is opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.25960

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. G.J. Douma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning.
1.1.
Eiser heeft de Turkse nationaliteit en heeft een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning op grond van ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ ingediend. Met het bestreden besluit van 5 juni 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Tevens handhaaft de minister het terugkeerbesluit van 16 februari 2022, waarin eiser is opgedragen de EU binnen vier weken te verlaten.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 3 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
2.1.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning met als doel ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’. Zij doet dat aan de hand van het beroepschrift van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Eerdere procedures
5. Op 27 februari 2016 is aan eiser een verblijfsvergunning verleend onder de beperking ‘verblijf bij echtgenote’ met een geldigheidsduur tot 27 februari 2021 (aanvraag 1).
5.1.
Op 9 december 2020 zijn eiser en zijn echtgenote gescheiden. Eiser heeft daarna een aanvraag tot wijziging ingediend van de beperking van de verblijfsvergunning in ‘zoeken en verrichten arbeid na verbreken relatie’ (zogenaamd zoekjaar). Deze aanvraag is ingewilligd per 15 december 2020 en had een geldigheidsduur tot 15 december 2021 (aanvraag 2).
5.2.
Op 8 oktober 2021 heeft eiser een aanvraag ingediend voor wijziging van het verblijfsdoel naar ‘arbeid als zelfstandige’. Bij beschikking van 16 februari 2022 is deze aanvraag afgewezen (aanvraag 3). Met het besluit van 8 september 2022 heeft de minister het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard. Het beroepschrift van eiser tegen dit besluit is op 31 augustus 2023 ongegrond verklaard.
Het bestreden besluit
6. De aanvraag waar het in deze procedure om gaat is gebaseerd op artikel 3.51, negende lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Die bepaling regelt dat, onder bepaalde voorwaarden, een verblijfsvergunning onder een beperking die verband houdt met niet-tijdelijke humanitaire gronden kan worden verleend aan de vreemdeling op wie artikel 13 van het Associatiebesluit nr. 1/80 (Besluit 1/80) van toepassing is. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser volgens hem niet onder het toepassingsbereik van artikel 13 valt, nu hij zelf geen werknemer is en verder niet is gebleken dat hij een gezinslid is van een Turkse werknemer in de zin van artikel 13 van het Besluit 1/80. Ook slaagt een beroep op artikel 3.51, eerste lid, van het Vb niet omdat eiser volgens de minister niet vijf jaar legaal in Nederland heeft verbleven. De minister heeft het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag bij het nu bestreden besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Valt eiser onder het toepassingsbereik van het Besluit 1/80?
7. Eiser voert aan dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij geen rechten kan ontlenen aan de standstillbepaling van artikel 13 van Besluit nr. 1/80. Hiertoe voert hij aan dat hij de Turkse nationaliteit heeft en langere periodes in loondienst en als zelfstandige gewerkt, zodat niet valt in te zien waarom hij niet onder het toepassingsbereik van het Besluit 1/80 zou vallen. Eiser verwijst hierbij naar het arrest Genc van het Hof van Justitie van de EU. [1] Bovendien heeft eisers voormalige echtgenote de Turkse nationaliteit en heeft ook zij bij toelating in Nederland arbeid in loondienst verricht, zodat eiser als familielid van een Turkse werknemer rechten op grond van het Besluit 1/80 heeft opgebouwd.
7.1.
Volgens artikel 13 van het Besluit 1/80 mogen de lidstaten van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) [2] en Turkije geen nieuwe beperkingen invoeren met betrekking tot de toegang tot de werkgelegenheid van werknemers en hun gezinsleden wier verblijf en arbeid op hun onderscheiden grondgebied legaal zijn. Onder het begrip ‘werknemer’ dient te worden verstaan een Turkse onderdaan die daadwerkelijk arbeid in loondienst verricht of die tijdelijk niet in staat is om arbeid in loondienst te verrichten. [3] Ook dient er sprake te zijn van legale arbeid. Legale arbeid houdt in dat de Turkse werknemer arbeid heeft verricht op basis van een onbetwist verblijfsrecht. [4]
7.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser sinds 15 december 2021 niet meer in het bezit was van een geldige verblijfsvergunning, maar dat hij na die datum enkel nog procedureel verblijfsrecht had. De aanvraag die eiser heeft ingediend op 8 oktober 2021 (aanvraag 3) is bij beschikking van 16 februari 2022 afgewezen. Eiser mocht weliswaar zijn bezwaar- en beroepsprocedure in Nederland afwachten, maar dat is procedureel rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder h, in samenhang gelezen met artikel 73, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Procedureel rechtmatig verblijf is geen stabiele en bestendige situatie, omdat zo’n situatie veronderstelt dat het verblijfsrecht niet wordt betwist. [5] De arbeid die eiser per 1 november 2022 is gaan verrichten, is dan ook niet verricht op basis van een onbetwist verblijfsrecht. De minister heeft daarom terecht het standpunt ingenomen dat de arbeid die eiser heeft verricht van 1 november 2022 tot en met 4 april 2024 geen legale arbeid betrof in de zin van artikel 6 van het Besluit 1/80, en dat hij dus in die periode geen werknemer was in de zin van artikel 6 van het Besluit 1/80. De arbeid die eiser heeft verricht als zelfstandige blijft eveneens buiten beschouwing, omdat arbeid als zelfstandige geen arbeid in loondienst is, en degene die arbeid verricht dus geen werknemer is in de zin van Besluit 1/80.
7.3.
Omdat eiser geen werknemer is in de zin van artikel 6 van Besluit nr. 1/80 is hij ook geen werknemer in de zin van artikel 13, zodat hij buiten het bereik van die bepaling valt. Het begrip ‘werknemer’ in artikel 6 en in artikel 13 van Besluit nr. 1/80 heeft namelijk dezelfde betekenis. [6]
7.4.
Verder heeft de minister terecht overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn ex-echtgenote ten minste drie jaar Turks werknemer is geweest in de periode dat hij verblijf had bij haar. De minister heeft eveneens terecht gesteld dat eiser ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich heeft ingespannen om de gegevens te verkrijgen waarmee hij kan aantonen dat zij dat wel was. Niet is gebleken dat eiser geen contact kan opnemen met zijn ex-echtgenote dan wel dat hij heeft geprobeerd om deze gegevens op te vragen. Daarom heeft de minister mogen stellen dat eiser ook geen rechten kan ontlenen aan artikel 7 van het Besluit 1/80.
7.5.
Tot slot heeft de minister terecht het standpunt ingenomen dat het beroep op het arrest Genc niet slaagt. Het arrest Genc gaat over de vraag in hoeverre nieuwe beperkingen door de lidstaten ten aanzien van Turkse werknemers zijn toegestaan, tegen de achtergrond van artikel 13 van het Besluit 1/80. Omdat eiser geen werknemer is in de zin van dat Besluit, verschilt zijn situatie op een relevant punt van de situatie die in het arrest aan de orde was. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft eiser meer dan vijf jaar legaal in Nederland verbleven?
8. Eiser voert aan dat hij langer dan vijf jaar in Nederland heeft verbleven, te weten sinds 27 februari 2016. In deze periode was hij gezinslid en familielid van respectievelijk zijn ex-echtgenote en zijn zoon die beiden een niet-tijdelijk verblijfsrecht hadden. Hetzij uit artikel 3.51, eerste lid, van het Vb, hetzij uit het negende lid van dit artikel vloeit dan volgens eiser voort dat hij in aanmerking komt voor een vergunning.
8.1.
Een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan op grond van artikel 3.51, eerste lid, van het Vb onder een beperking, verband houdende met niet-tijdelijke humanitaire gronden worden verleend aan een vreemdeling die – voor zover hier van belang – vijf jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder de beperking verblijf als familie- of gezinslid van een persoon met een niet-tijdelijk verblijfsrecht. Eiser was van 27 februari 2016 tot 15 december 2020 in het bezit van een vergunning tot verblijf bij zijn ex-echtgenote. Dit is een periode van minder dan vijf jaar, waarmee eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een vergunning op grond van artikel 3.51, eerste lid, van het Vb. Dat eiser een verblijfsvergunning onder de beperking verblijf als familie- of gezinslid van zijn zoon heeft gehad, en zo ja gedurende welke periode, is niet aannemelijk gemaakt.
8.2.
Op grond van artikel 3.51, negende lid, van het Vb kan een vergunning onder de beperking, verband houdende met niet-humanitaire gronden, onder bepaalde voorwaarden worden verleend aan de vreemdeling op wie artikel 13 van het Besluit 1/80 van toepassing is. Omdat, zoals hiervoor overwogen, artikel 13 van het Besluit 1/80 niet op eiser van toepassing is, heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser ook op grond van het negende lid niet in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning. De beroepsgrond slaagt niet.
Is het besluit is strijd met het evenredigheidsbeginsel?
9. Eiser voert aan dat er in tegenstelling tot hetgeen de minister heeft gesteld, wel ruimte is voor de toepassing van het evenredigheidsbeginsel. De toepassing van het Besluit 1/80 betreft de toepassing van Europese regels. In artikel 51 van het Handvest voor de grondrechten is bevestigd dat de lidstaten gebonden zijn wanneer zij optreden binnen het toepassingsgebied van het recht van de Unie waaronder het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel.
9.1.
Of het klopt dat, zoals de minister betoogt, een evenredigheidstoets is uitgesloten bij de toepassing van de bevoegdheid om een verblijfsvergunning te verlenen zoals die waar het hier om gaat, kan in het midden blijven. Eiser heeft namelijk geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat het besluit is genomen in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is ten onrechte afgezien van horen?
10. Eiser voert aan dat ten onrechte is afgezien van het houden van een hoorzitting. Hiervan mag worden afgezien indien er sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. Hiervan is volgens eiser geen sprake. Hij voert hiertoe aan dat hij in een hoorzitting dieper had kunnen ingaan op Besluit 1/80 en op een mogelijk recht op voortgezet verblijf, en had kunnen worden onderbouwd dat de ex-echtgenote van eiser zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit heeft, zodat de minister in het bestreden besluit ten onrechte is uitgegaan van de omstandigheid dat zij enkel de Nederlandse nationaliteit had. Bovendien heeft de minister er meer dan twee jaar over gedaan om te beslissen op het bezwaarschrift. Eiser is van mening dat alleen al de ommekomst van een dergelijke lange termijn een hoorzitting rechtvaardigt.
10.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister ervan mogen afzien eiser te horen over zijn bezwaar. Dat hij in een hoorzitting dieper had kunnen ingaan op zijn positie onder Besluit 1/80 en op een mogelijk recht op voortgezet verblijf heeft de minister geen aanleiding hoeven geven eiser te horen. Voor zover op basis van het dossier kan worden nagegaan waren de feiten die nodig waren voor de beoordeling van het bezwaar bij de minister bekend, en waren in het bezwaarschrift geen punten aangevoerd die een toelichting tijdens een hoorzitting noodzakelijk maakten. Dat de ex-echtgenote van eiser naast de Nederlandse ook de Turkse nationaliteit had kon niet door een dergelijke toelichting alleen worden aangetoond, nog los van de omstandigheid dat ook haar arbeidsverleden niet was onderbouwd, en dus ook in zoverre niet kon worden vastgesteld dat zij werknemer was in de zin van Besluit 1/80. De rechtbank kan zich ten slotte de frustratie van eiser over de lange duur van de bezwaarprocedure goed voorstellen, maar niettemin is die duur op zichzelf genomen geen reden om een hoorzitting te houden als verder aan de vereisten van artikel 7:3 van de Awb is voldaan.

Conclusie en gevolgen

11. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat de afwijzing van eisers aanvraag voor een verblijfsvergunning met als doel ‘niet-tijdelijk humanitaire gronden’ als kennelijk ongegrond in stand blijft. Ook geldt de vertrekplicht nog die aan eiser is opgelegd in het terugkeerbesluit van 16 februari 2022. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Dijkstra, griffier, en openbaar gemaakt door gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Arrest van 12 april 2016, C-561/14, ECLI:EU:C:2016:247.
2.Voorganger van de Europese Unie (EU).
3.Artikel 6 van het Besluit 1/80.
4.Zie onder meer het arrest van 7 november 2013,
5.HvJ EU 26 november 1998,
6.Zie de uitspraak van 26 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1164, onder 6.1.