ECLI:NL:RBDHA:2025:13081

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
11643229 RP VERZ 25-50278
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van werknemer van de Italiaanse Ambassade wegens het onder werktijd voor eigen gewin verrichten van vertaalwerkzaamheden

In deze zaak gaat het om het ontslag op staande voet van een werknemer van de Italiaanse Ambassade, [partij A], die beschuldigd werd van het verrichten van betaalde vertaalwerkzaamheden tijdens werktijd zonder toestemming. De arbeidsovereenkomst van [partij A] werd op 25 maart 2025 door de Ambassade beëindigd, maar de kantonrechter oordeelde dat het ontslag niet rechtsgeldig was omdat het niet onverwijld was gegeven. De Ambassade had pas op 3 april 2025 de arbeidsovereenkomst beëindigd, terwijl de werknemer al op 4 februari 2025 op de hoogte was van de beschuldigingen. De kantonrechter oordeelde dat de periode tussen het ontstaan van het vermoeden van een dringende reden en het daadwerkelijke ontslag te lang was om te spreken van een onverwijld gegeven ontslag. De kantonrechter heeft het verzoek van [partij A] om vernietiging van het ontslag toegewezen en de arbeidsovereenkomst ontbonden met inachtneming van de opzegtermijn, waarbij alleen een transitievergoeding werd toegekend. De Ambassade werd ook veroordeeld tot betaling van het loon van [partij A] over de periode van 25 maart 2025 tot 1 september 2025, met wettelijke rente en verhoging.

Uitspraak

RECHTBANK

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats 's-Gravenhage
PV/c
Zaaknummer / rekestnummer: 11643229 \ RP VERZ 25-50278
Beschikking van 17 juli 2025
in de zaak van
[partij A],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij in het verzoek,
verwerende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek,
hierna te noemen: [partij A] ,
gemachtigde: mr. G. Bloem (toevoeging: 3MR7881),
tegen
DE REPUBLIEK ITALIË,
vertegenwoordigd door de ambassade van de Republiek Italië te Den Haag,
verwerende partij in het verzoek,
verzoekende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek,
hierna te noemen: de Ambassade,
gemachtigden: mrs. L.H.F. Stuurop en A.M.L. de Boer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift strekkende tot vernietiging van een opzegging met nevenverzoeken met producties 1 tot en met 11, ingekomen op 10 april 2025;
  • het verweerschrift tevens houdende voorwaardelijke tegenverzoeken met producties 1 tot en met 7;
  • de aanvullende producties 8 en 9 van de Ambassade;
  • het verweerschrift tegen voorwaardelijke ontbinding met producties 1 tot en met 5;
  • de e-mail van 18 juni 2025 van [partij A] ;
  • de aanvullende productie 10 van de Ambassade;
  • de mondelinge behandeling van 19 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
  • de e-mailbrief van 3 juli 2025 van de Ambassade met het verzoek om uitspraak.

2.De feiten

2.1.
[partij A] is op [datum] 1999 in dienst getreden bij de Ambassade. Hij was laatstelijk werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. In deze arbeidsovereenkomst staat volgens de Nederlandse vertaling door de Ambassade, voor zover relevant, het volgende:

ARBEIDSOVEREENKOMST NAAR LOKAAL RECHT
(…)
Artikel III
(Beloning)
(…)
Het basisjaarsalaris, dat wordt uitbetaald in twaalf maandelijkse termijnen achteraf, is inclusief de dertiende maandtoeslag (die in Nederland verplicht wordt uitgekeerd in de vorm van een toeslag van 8% vakantiegeld) die reeds is meegerekend in het salaris.
(…)
Artikel XI
(Plichten van de werknemer)
Werknemer is verplicht tot loyaliteit; hij dient zich met de grootste ijver van de zijn toevertrouwde werkzaamheden te kwijten, is verplicht tot discipline en geheimhouding van zaken die de Ambassade aangaan. Werknemer dient zich op de werkvloer te voegen naar het principe van een constante en snelle medewerking; in zijn contacten met het publiek moet zijn gedrag in overeenstemming zijn met het prestige van de Ambassade, zodanig dat hij vertrouwensrelaties kan leggen. Werknemer is verplicht om zijn gedrag, ook privé, aan te passen aan de waardigheid van de Ambassade en mag daarnaast geen ander werk verrichten.
(…)
Artikel XIII
(Ontbinding van de arbeidsovereenkomst)
(…) De overeenkomst kan, door middel van een gemotiveerde aanzegging aan de werknemer, door de Ambassade worden ontbonden in de navolgende gevallen:
(…)
d) aanhoudend onvoldoende functioneren ofwel ieder ander ernstig feit waaruit volledige ongeschiktheid blijkt voor het op passende wijze nakomen van de verplichtingen uit werk;
(…)”
Artikel XVI
(Wettelijke onschendbaarheid)
Onverminderd hetgeen terzake is bepaald in het internationale en het conventionele recht ligt de bevoegdheid voor het beslechten van eventuele conflicten over de uitvoering van deze overeenkomst bij de lokale rechter. (…)”
2.2.
Tot de werkzaamheden van [partij A] behoorde het verzorgen van verklaringen van waarde.
2.3.
Op 16 januari 2025 heeft de Counsellor/Acting Director van de Ambassade, de heer [naam 1] , [partij A] middels een schriftelijke dienstorder verzocht om permanent werkzaamheden te gaan verrichten voor het Consulaat. [partij A] heeft diezelfde dag per e-mail laten weten dat hij de dienstorder niet zal ondertekenen. In reactie daarop heeft de heer [naam 1] per e-mail aangegeven dat het om een instructie gaat en dat [partij A] met ingang van 20 januari 2025 is toegewezen aan de consulaire afdeling.
2.4.
Op 20 januari 2025 heeft [partij A] zich ziek gemeld. [partij A] heeft de toegangscodes tot zijn werkcomputer aan het Hoofd van Consulaire Zaken, mevrouw [naam 2] , verstrekt om haar toegang te geven tot de lopende aanvragen voor verklaringen van waarde en de daarvoor benodigde digitale documenten.
2.5.
Op 4 februari 2025 heeft een aanvrager van een verklaring van waarde, mevrouw [naam 3] , op de Ambassade aan mevrouw [naam 2] om informatie gevraagd over een beëdigde vertaling van haar diploma. Daarbij overlegde zij een betalingsbewijs van een overboeking naar de privébankrekening van [partij A] , evenals kopieën van e-mails van [partij A] aan haar van 25 november 2024 en 2 december 2024. Uit de e-mail van 25 november 2024 blijkt dat [partij A] haar de vertaaldienst tegen betaling heeft aangeboden. In de vervolgmail van 2 december 2024, die [partij A] heeft verstuurd vanaf het e-mailadres van de Ambassade, heeft [partij A] de ontvangst van het afgesproken bedrag bevestigd.
2.6.
Naar aanleiding hiervan is de Ambassade een intern onderzoek gestart. Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat [partij A] in de periode van december 2024 tot en met januari 2025 aan nog drie andere personen die de Ambassade hebben benaderd voor een verklaring van waarde – de heer [naam 4] , mevrouw [naam 5] en mevrouw [naam 6] – heeft aangeboden om hun diploma’s als beëdigd vertaler tegen betaling te vertalen.
2.7.
Op 17 februari 2025 heeft de toenmalige ambassadeur, de heer [naam 7] , [partij A] per brief in kennis gesteld van het starten van een tuchtprocedure overeenkomstig (onder andere) artikel 164 en 166 van Presidentieel Besluit nr. 18/1967 en latere wijzigingen. Bij de brief zijn afschriften gevoegd van de e-mailcorrespondentie tussen [partij A] en de vier aanvragers. In de brief staat, voor zover relevant, het volgende:
“(…) Nadat de afspraken van gebruikers waren verzet, werd op 4 februari jl. mw. [naam 3] op de Ambassade ontvangen voor een aanvraag van een verklaring van waarde. Nadat het papierwerk was voltooid, vroeg zij het Hoofd van Consulaire Zaken om informatie over een beëdigde vertaling van haar diploma, waarvoor zij zei een overschrijving te hebben gedaan naar Uw privé-bankrekening. Zij overlegde vervolgens het bewijs van overschrijving ten gunste van U op 2 december 2024 en een kopie van de daartoe met U gewisselde correspondentie. In voornoemde correspondentie heeft U, in een e-mail die U vanuit Uw ministeriële mailbox heeft verzonden op 2 december jl., de ontvangst bevestigd van de overschrijving van het bedrag dat was overeengekomen in een eerdere email van 25 november 2024, waarin U deze dienst tegen betaling aanbood en om betaling verzocht met verstrekking van Uw privé-bankrekeninggegevens (…).
Bovendien werd op 23 januari van dit jaar een verzoek om een beëdigde vertaling in het Nederlands automatisch doorgestuurd naar [email-adres 1] , met de vraag of U “(...) een beëdigde vertaling in het Nederlands kon maken van het volgende korte document (...)“ dat door de heer [naam 4] aan U was gericht (…).
Tenslotte hebben de reconstructie van de door U niet afgeronde kantoorwerkzaamheden uitgewezen dat gebruikers mw. [naam 5] en dhr. [naam 6] , met U hebben gemaild over het verrichten van betaalde privé-werkzaamheden (…).
Bovendien wordt Uw gedrag, zoals uit de bovengenoemde documenten blijkt, nog verergerd door de volgende omstandigheden:
- Misbruik makend van Uw positie als werknemer van de Ambassade, heeft U: spontaan aan gebruikers aangeboden beëdigde vertalingen tegen betaling te leveren; de misleidende titel van “vertaler” gebruikt, een functie die noch in Uw contract is bepaald, noch in Dienstorder nr. 6/2015, of de recentere nr. 1/2025, die de vorige vervangt; gebruikers een echte prijslijst voor vertalingen verstrekt; onderhandeld over de prijzen van Uw diensten en eventuele kortingen; gebruikers Uw privébankgegevens verstrekt; heeft verklaard dat U in afwachting was van betaling; gebruikers heeft verzocht om bankoverschrijvingen te doen alvorens afspraken te plannen; de ontvangst van betalingen bevestigd;
- Voor het uitvoeren van Uw tweede werkactiviteit heeft U: gebruik gemaakt van het kantoor van de Ambassade, van de apparatuur die U ter beschikking werd gesteld voor het uitvoeren van Uw institutionele werkzaamheden, waaronder de werk-computer, de aan U toegewezen werk-email en waarschijnlijk ook kantoorartikelen (papier, toner, etc.) van de Ambassade; Uw emails ondertekend als medewerker van de Ambassade; berichten met betrekking tot Uw tweede werkactiviteit verzonden met misbruik van het officiële Ambassadewapen.
- U heeft deze werkzaamheden willens en wetens onder werktijd verricht, zoals blijkt uit de tijdstippen waarop bovengenoemde berichten werden verzonden en ontvangen, met als gevolg dat Uw werk en de juiste verdeling van de werklast onder de medewerkers van de Ambassade werden verstoord. Het uitvoeren van nevenactiviteiten tijdens werktijd heeft bovendien potentieel financiële schade toegebracht aan deze Ambassade, aangezien Uw werkenergie ook werd ingezet voor andere doeleinden dan de institutionele waarvoor U wordt betaald;
- Het uitvoeren van deze werkactiviteit kan niet worden beschouwd als incidenteel, maar heeft het karakter van regelmatigheid en beroepsmatigheid;
- Aangezien gesprekken en activiteiten van privé aard met de gebruikers van de Ambassade zijn verricht, stelt Uw gedrag de Ambassade bloot aan het risico van ernstige reputatieschade.
Uw zeer ernstige gedrag zou, indien bevestigd, in strijd zijn met dienstverplichtingen die U ten opzichte van deze Ambassade bent aangegaan en zou een sanctie vormen krachtens artikel 166, lid 3, onder d), van Presidentieel Besluit 18/1967 en artikel XIII, lid 6, onder d), van Uw individuele arbeidsovereenkomst.
Vanaf de datum van ontvangst van deze kennisgeving van verwijtbaar handelen kunt U deze binnen twintig dagen schriftelijk weerleggen aan deze Ambassade.
In geval van een ernstige en objectieve belemmering kunt U verzoeken om de bovengenoemde termijn eenmaal te verlengen. (…)”
2.8.
Op 26 februari 2025 heeft de gemachtigde van [partij A] hierop per brief gereageerd. In deze brief staat, voor zover relevant, het volgende:
“(…) Ten tweede kunt u als werkgever neven werkzaamheden als vertaler in de avonduren niet verbieden. Sinds 1 augustus 2022 stelt artikel 7:653a BW dat een verbod op nevenwerkzaamheden niet is toegestaan, tenzij sprake is van een objectieve rechtvaardigingsgrond. In de toelichting op de wet zijn als voorbeelden van objectieve redenen genoemd:
• de gezondheid en veiligheid;
• de bescherming van de vertrouwelijkheid van bedrijfsinformatie;
• de integriteit van overheidsdiensten; en
• het vermijden van belangenconflicten.
Van deze objectieve rechtvaardigingsgronden is geen sprake. Het Consulaat geeft verklaringen van waarde af inzake in Nederland behaalde diploma’s waar cliënt dus ondersteuning biedt. Soms verzoeken mensen (meestal studenten) dan om hun diploma officieel laten vertalen. Dat kan niet gedaan worden door het Consulaat nu er geen beëdigde vertalers werken en cliënt ook nooit als zodanig is ingezet. Ook niet voor zijn vertaalwerk ten behoeve van de Ambassade. Met dit privé vertaalwerk voorziet hij in de behoefte van studenten en cliënt verdient wat extra’s maar niet veel. (…)
In uw brief verwijt u dat cliënt in contact is met privé cliënten over vertaalwerk. Juist om een grens aan te houden tussen werk en privé heeft cliënt een aparte email en website voor de vertalingen. Wie op zijn werkemail vraagt naar vertalingen, wordt direct doorverwezen naar deze email: [email-adres 2] wat ook de naam is van zijn website. Kennelijk is er sprake van een misverstand. Als cliënten per abuis mailen naar zijn werkadres omtrent vertalingen - wat incidenteel voorkomt - dan verwijst hij hen door naar zijn eigen website. Er is in ieder geval geen sprake van een belangen verstrengeling. Cliënt biedt hierbij excuses aan voor de wellicht ontstane verwarring. Cliënt wenst te benadrukken dat hij geen middelen noch het embleem van de Ambassade gebruikt voor zijn privézaken. (…)”
2.9.
Op 3 maart 2025 heeft de heer [naam 7] per brief gereageerd op de brief van de gemachtigde van [partij A] . In deze brief schrijft hij, voor zover relevant, het volgende:
“(…) In vervolg op de kennisgeving van verwijtbaar handelen kenmerk. nr. 3001 van 17 februari jl. die U is gedaan op dezelfde datum, en waarbij een tuchtprocedure tegen U is gestart overeenkomstig artikelen 164 en 166 van [Italiaans] Presidentieel Besluit nr. 18/1967 en latere wijzigingen, deel ik U het volgende mede.
Ik heb de schriftelijke rechtvaardigingen gelezen die U ter Uwe verdediging hebt ingediend bij brief nr. GB/101269/350126 van 26 februari jl., hier ontvangen op dezelfde datum,.
(…)
Als gevolg van het bovenstaande is de vertrouwensrelatie met deze Ambassade onherstelbaar verstoord.
Op basis van het voorgaande, en gelet op de Ministeriële autorisatie blijkens bericht nr. 2025-25094 van 3 maart 2025, bevestig ik derhalve de in voornoemde kennisgeving van verwijtbaar handelen tegen U ingebrachte beschuldigingen, en gelast ik de oplegging aan U van de sanctie van ontslag zonder opzegtermijn, overeenkomstig artikel 166, lid 3, onder d), van Presidentieel Besluit nr. 18/1967 en artikel XIII, lid 6, onder d), van Uw arbeidsovereenkomst.
Een kopie van deze maatregel wordt verstuurd naar het Directoraat-Generaal Middelen en Innovatie (DGRI) van het [Italiaanse] Ministerie van Buitenlandse Zaken en Internationale Samenwerking, voor de verdere administratieve afhandeling, waaronder opname in Uw persoonlijke dossier.
Het bovenstaande is onderworpen aan rapportage aan de bevoegde gerechtelijke autoriteiten. (…)”
2.10.
Op 4 maart 2025 heeft de gemachtigde van [partij A] per e-mail aan de Ambassade gevraagd of hij uit de brief van 3 maart 2025 moet afleiden dat de Ambassade de arbeidsovereenkomst met [partij A] wil gaan beëindigen en of hij deze brief moet beschouwen als een opzegging c.q. beëindiging, en zo ja, per wanneer. Diezelfde dag heeft de Ambassade hier per e-mail op gereageerd:
“(…) Our communication is indeed a notice of termination of the employment contract.
We will communicate the date when the termination will be effective as soon as we receive information from the Ministry of Foreign Affairs and International Cooperation of the Italian Republic, which is currently completing the legal process. (…)”
2.11.
Op 7 maart 2025 heeft [partij A] de bedrijfsarts bezocht. In de probleemanalyse die naar aanleiding van dit bezoek is opgesteld, wordt vermeld dat de klachten van [partij A] in belangrijke mate lijken samen te hangen met de werksituatie.
2.12.
Op 3 april 2025 heeft de Ambassade [partij A] per e-mail bericht dat zijn arbeidsovereenkomst per 25 maart 2025 is geëindigd.

3.De verzoeken en de verweren

in het verzoek
3.1.
[partij A] verzoekt, na wijziging (verkort en anders weergegeven):
bij wijze van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv:
I. de Ambassade te verplichten om hem toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden en te werk te stellen zodra hij arbeidsgeschikt is, op straffe van een dwangsom;
II. de Ambassade te veroordelen tot doorbetaling van € 4.000,80 bruto per maand, inclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten, vanaf 25 maart 2025 tot aan rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, te vermeerderen met 50% wettelijke verhoging, althans een in redelijkheid te bepalen salaris;
III. de Ambassade te veroordelen in de proceskosten;
bij eindbeschikking:
primair:
IV. voor recht te verklaren dat de opzegging van 25 maart 2025 niet voldoet aan de wettelijke vereisten en vernietigbaar is;
V. de opzegging van de arbeidsovereenkomst van 25 maart 2025 te vernietigen;
VI. te bepalen dat de arbeidsovereenkomst voortduurt vanaf 25 maart 2025 tot rechtsgeldige beëindiging;
VII. de Ambassade te verplichten om hem toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden en te werk te stellen zodra hij arbeidsgeschikt is, op straffe van een dwangsom;
VIII. de Ambassade te veroordelen tot doorbetaling van € 4.000,80 bruto per maand, inclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten, vanaf 25 maart 2025 tot aan rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, te vermeerderen met 50% wettelijke verhoging, althans een in redelijkheid te bepalen salaris;
IX. de Ambassade te veroordelen tot betaling van de toegezegde loonsverhoging en het achterstallige toegezegde loon, te bepalen op een bedrag van € 3.141,04 bruto, te vermeerderen met 50% wettelijke verhoging en wettelijke rente, althans in redelijkheid te bepalen bedragen;
X. de Ambassade te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf de opeisbaarheid van de genoemde bedragen;
XI. voor het geval artikel XI van de arbeidsovereenkomst kwalificeert als een nevenwerkzaamhedenbeding, te verklaren voor recht dat dit beding nietig is;
XII. de Ambassade te veroordelen in de proceskosten;
subsidiair, voor het geval het ontslag stand houdt:
XIII. de Ambassade te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding van € 35.251,58 bruto, althans een in redelijkheid te bepalen bedrag;
XIV. de Ambassade te veroordelen tot betaling van de eindafrekening, waaronder begrepen het vakantiegeld en niet genoten vakantiedagen, onder verstrekking en een deugdelijke specificatie, op straffe van een dwangsom.
3.2.
[partij A] legt aan zijn verzoek – samengevat – het volgende ten grondslag. De Ambassade heeft de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opgezegd. Er is geen sprake van een dringende reden. [partij A] verrichte slechts incidenteel en buiten werktijd vertaalwerk voor gebruikers van de Ambassade die een verklaring van waarde verzochten van in Nederland behaalde diploma’s. De Ambassade wist dat hij in privé vertaalwerk uitvoerde. Het ontslag is daarnaast niet onverwijld gegeven en bovendien is het opzegverbod tijdens ziekte van toepassing. De opzegging moet als gevolg hiervan worden vernietigd en de Ambassade moet [partij A] weer tot het werk toelaten en zijn loon, inclusief wettelijke verhoging, betalen. Dat geldt ook voor de salarisverhoging van € 150,- per maand die de Ambassade in de tweede helft van 2024 heeft toegezegd en waarvoor in januari 2025 toestemming is gevraagd bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht het ontslag toch in stand blijven, dan bestaat recht op een transitievergoeding en een correcte eindafrekening.
3.3.
De Ambassade verweert zich tegen het verzoek en stelt dat het verzoek van [partij A] moet worden afgewezen. Zij voert daartoe – samengevat – aan dat [partij A] terecht op staande voet is ontslagen. Hij heeft namelijk bewust en in strijd met wettelijke en contractuele verplichtingen zonder toestemming verboden nevenwerkzaamheden verricht. Deze werkzaamheden bestonden uit het – deels onder werktijd en tegen betaling – verzorgen van beëdigde vertalingen, van onder andere diploma’s, voor gebruikers van de Ambassade. Daarbij maakte hij gebruik van het kantoor, de apparatuur en zijn zakelijke e-mailaccount met het embleem van de Ambassade. De Ambassade stelt door deze handelwijze te zijn blootgesteld aan het risico op reputatieschade en dat [partij A] hiermee niet integer heeft gehandeld, wat heeft geleid tot een fundamentele vertrouwensbreuk. Onder deze omstandigheden was de Ambassade gerechtigd om [partij A] , met inachtneming van de geldende disciplinaire bepalingen en na voorafgaande toestemming van het Ministerie, per direct te ontslaan. Aan het vereiste van onverwijldheid is voldaan. Het opzegverbod tijdens ziekte is niet van toepassing en er is geen sprake van een schadeplichtige opzegging wegens het niet in acht nemen van de opzegtermijn. Daarnaast kwalificeert het handelen van [partij A] als ernstig verwijtbaar. Daarom heeft hij geen recht op een transitievergoeding. Mocht hij daar toch aanspraak op maken, dan geldt dat zijn berekening onjuist is. De door hem gevraagde loonsverhoging moet nog worden goedgekeurd door het Ministerie van Financiën, zodat daarop nog geen aanspraak bestaat.
in het voorwaardelijk tegenverzoek
3.4.
Voor het geval het ontslag op staande voet geen stand houdt, verzoekt de Ambassade:
I. de arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn te ontbinden;
II. voor recht te verklaren dat [partij A] wegens ernstig verwijtbaar handelen geen recht heeft op een transitievergoeding;
III. bij het bepalen van de einddatum van de arbeidsovereenkomst tenminste rekening te houden met de proceduretijd;
IV. [partij A] te veroordelen in de proceskosten, met wettelijke rente.
3.5.
De Ambassade heeft als basis voor haar verzoek – samengevat – het volgende uiteengezet. De hiervoor uiteengezette handelwijze van [partij A] rechtvaardigt ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens (ernstig) verwijtbaar handelen (e-grond). Bovendien is door zijn handelen het vertrouwen in [partij A] ernstig geschaad, waardoor de arbeidsrelatie duurzaam verstoord is (g-grond). De gedraging heeft ook negatieve gevolgen gehad voor de (diplomatieke) status en reputatie van de Ambassade, wat op zichzelf al reden is voor ontbinding wegens andere omstandigheden (h-grond). Als geen sprake is van een afzonderlijk voldragen ontslaggrond, dan is ontbinding alsnog gerechtvaardigd op basis van de combinatie van verwijtbaar handelen en de verstoorde arbeidsrelatie (i-grond). Herplaatsing ligt door het verwijtbaar handelen en de verstoorde arbeidsrelatie niet in rede en is bij gebrek aan passende functies ook niet mogelijk.
3.6.
[partij A] verweert zich tegen het verzoek van de Ambassade. Volgens hem moet de Ambassade niet-ontvankelijk worden verklaard, dan wel moeten haar verzoeken worden afgewezen. Primair stelt [partij A] dat het ontslagverbod tijdens ziekte in de weg staat aan toewijzing van het ontbindingsverzoek. Het verzoek houdt volgens hem verband met zijn ziekte, omdat het voortvloeit uit het conflict over de functiewijziging en overplaatsing naar het Consulaat en de daaropvolgende ziekmelding. Verder betwist [partij A] dat hij verwijtbaar heeft gehandeld, dat sprake is van een fundamentele vertrouwensbreuk, en dat zijn handelen van invloed is geweest op de status van de Ambassade of haar klanten. Ook betwist hij dat de Ambassade serieus heeft onderzocht of herplaatsing mogelijk is. Voor het geval de arbeidsovereenkomst toch wordt ontbonden, verzoekt [partij A] – kort samengevat – om ontbinding met inachtneming van de opzegtermijn, een correcte en gespecificeerde eindafrekening met uitbetaling daarvan, en toekenning van zowel de transitievergoeding als een billijke vergoeding van € 35.000 bruto. Volgens hem heeft de Ambassade namelijk ernstig verwijtbaar gehandeld. Tot slot verzoekt hij om veroordeling van de Ambassade in de proceskosten.

4.De beoordeling

Nederlandse rechter is bevoegd
4.1.
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 21 van Verordening Brussel I- bis bevoegd van het onderhavige geschil kennis te nemen, omdat [partij A] als werknemer zijn werkzaamheden gewoonlijk in Nederland heeft verricht. Bovendien voorziet ook het forumkeuzebeding in artikel XVI van de arbeidsovereenkomst in de bevoegdheid van de Nederlandse rechter.
Nederlands recht is van toepassing
4.2.
Het Nederlandse recht is op grond van artikel 8 (en artikel 3) van Verordening Rome I op de arbeidsovereenkomst van toepassing. In de tekst boven de arbeidsovereenkomst staat vermeld: “
ARBEIDSOVEREENKOMST NAAR LOKAAL RECHT”. Hierin wordt een rechtskeuze gelezen voor het Nederlandse recht. Daarnaast werd de arbeid gewoonlijk in Nederland verricht. Verder zijn er geen omstandigheden gesteld of gebleken die wijzen op een kennelijk nauwere band van de arbeidsovereenkomst met een ander land.
Er bestaat geen reden voor een voorlopige voorziening
4.3.
Artikel 223 Rv biedt de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te vragen voor de duur van het geding. Omdat in deze beschikking direct een eindbeslissing wordt gegeven op de verzoeken over en weer en het geding in eerste aanleg daarmee eindigt, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen voor de duur van het geding. Het verzoek om een voorlopige voorziening van [partij A] wordt daarom afgewezen. [partij A] wordt in de proceskosten van het incident veroordeeld, aangezien hij in het ongelijk wordt gesteld. Die kosten worden aan de zijde van de Ambassade begroot op nihil, aangezien zij ten aanzien van het verzoek ex artikel 223 Rv geen afzonderlijke proceshandelingen heeft verricht.
[partij A] heeft niet voldaan aan de waarheidsplicht
4.4.
Artikel 21 Rv bepaalt dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. [partij A] heeft niet naar deze verplichting gehandeld door in zijn verzoekschrift niet concreet in te gaan op de verwijten die zijn opgenomen in – en blijken uit de bijlagen bij – de brief van de Ambassade van 17 februari 2025. Ook heeft hij deze stukken niet in het geding gebracht. De kantonrechter ziet echter geen aanleiding om hieraan enig gevolg te verbinden, omdat dit handelen geen gevolgen heeft gehad voor de behandeling van de zaak.
Het ontslag op staande voet is niet rechtsgeldig, want niet onverwijld gegeven
4.5.
Een werkgever mag de arbeidsovereenkomst onverwijld opzeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de werknemer (artikel 7:677 lid 1 BW). Of het ontslag al dan niet onverwijld is gegeven, hangt af van de vraag of de werkgever voldoende voortvarend heeft gehandeld na een gerezen vermoeden van het bestaan van een dringende reden. Wat als voortvarend geldt, hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals de (eventuele) noodzaak tot onderzoek en de aard en omvang daarvan, de behoedzaamheid daarbij ter voorkoming van onrust binnen het bedrijf, het inwinnen van juridisch advies, het verzamelen van bewijs en de in acht te nemen zorgvuldigheid om te vermijden dat de werknemer in zijn gerechtvaardigde belangen zou worden geschaad.
4.6.
In dit geval heeft de Ambassade niet de voortvarendheid betracht die had mogen worden verwacht wanneer zij [partij A] een, naar Nederlands recht, rechtsgeldig ontslag op staande voet heeft willen geven. Uit de onder het feitenoverzicht weergegeven correspondentie, te beginnen met de brief van 17 februari 2025, blijkt dat de Ambassade niet van meet af aan een ontslag op staande voet in voornoemde zin voor ogen heeft gehad. In die brief wordt namelijk gesproken over een tuchtprocedure gebaseerd op een Italiaans Presidentieel Besluit. In het kader van die tuchtprocedure is aan [partij A] een termijn van (maar liefst) twintig dagen gegeven om te reageren, die ook nog een keer kon worden verlengd. Na het verstrijken van die termijn – waarin [partij A] zijn zienswijze kenbaar heeft gemaakt – volgde nog steeds geen ontslag op staande voet (ofwel: zonder opzegtermijn), maar is eerst op 3 maart 2025 een aankondiging gedaan, in afwachting van goedkeuring door het ministerie. Daar is vervolgens nog een maand overheen gegaan, want pas op 3 april 2025 heeft de Ambassade aan [partij A] laten weten dat zijn arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht is geëindigd.
4.7.
De kantonrechter is van oordeel dat de periode van twee maanden die is verstreken tussen het ontstaan van het vermoeden van een dringende reden op 4 februari 2025, toen de Ambassade naar eigen zeggen van de privéwerkzaamheden van [partij A] op de hoogte raakte, en het daadwerkelijk verleende ontslag op 3 april 2025, te lang is geweest om te kunnen spreken van een onverwijld gegeven ontslag op staande voet. Reeds hierom kan het ontslag op staande voet niet in stand blijven en wordt het verzoek tot vernietiging van dit ontslag toegewezen. De door [partij A] verzochte verklaring voor recht dat het ontslag niet voldoet aan de wettelijke vereisten en vernietigbaar is en zijn verzoek om te bepalen dat de arbeidsovereenkomst voortduurt tot rechtsgeldige beëindiging worden afgewezen. De kantonrechter ziet, ook gelet op de uitkomst van het hierna te behandelen tegenverzoek, niet in welk zelfstandig belang [partij A] bij toewijzing van die verzoeken heeft.
De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, met inachtneming van de opzegtermijn en proceduretijd en onder toekenning van alleen een transitievergoeding
4.8.
Omdat het ontslag op staande voet geen stand houdt, komt de kantonrechter toe aan het voorwaardelijke ontbindingsverzoek.
4.9.
De door de Ambassade overgelegde e-mailberichten tussen [partij A] en mevrouw [naam 3] , de heer [naam 4] , mevrouw [naam 5] en mevrouw [naam 6] – zoals als bijlagen zijn gevoegd bij de brief van de Ambassade van 17 februari 2025 – wijzen erop dat [partij A] onder werktijd onder meer aanbiedingen deed, prijsopgaves opstelde en verstrekte, zijn privébankrekeningnummer deelde, uitleg gaf over de te volgen stappen voor het verkrijgen van vertalingen, en afsprak op de Ambassade om de vertalingen op te halen. Deze vertaalwerkzaamheden hielden direct verband met zijn werk als ambassademedewerker en vloeiden daar direct uit voort, omdat de opdrachten aan hem voortkwamen uit zijn reguliere werk dat hij als ambassademedewerker voor de Ambassade verrichte. Omdat [partij A] daarbij gebruikmaakte van het e-mailadres van de Ambassade en – in tegenstelling tot wat hij heeft gesteld – aanvragen voor vertalingen niet direct doorverwees naar zijn privémail, is het aannemelijk dat het voor de ontvangers van deze berichten niet duidelijk is geweest dat dit privéwerkzaamheden waren die geheel los stonden van zijn werk op de Ambassade. Maar zelfs als dat wel duidelijk was, is de kantonrechter het eens met de Ambassade dat, als een medewerker van de Ambassade aan gebruikers van de diensten van de Ambassade aanbiedt om tegen betaling privéwerkzaamheden uit te voeren, dit een risico op imagoschade oplevert. Een gebruiker kan immers niet (eenvoudig) beoordelen welke werkzaamheden in welke hoedanigheid worden verricht.
4.10.
Het feit dat de Ambassade, nadat zij min of meer toevallig lucht kreeg van de vertaalwerkzaamheden van [partij A] , een onderzoek is gestart, strookt niet met de stelling van [partij A] dat de Ambassade van deze werkzaamheden op de hoogte was en daarmee akkoord ook was. [partij A] heeft ook niet gesteld dat hij hiervoor expliciete toestemming heeft gekregen; hij dacht slechts dat het was toegestaan omdat men akkoord was met de vermelding van de functie ‘vertaler’ onder zijn e-mails. Tijdens de zitting heeft [partij A] erkend dat de heer [naam 7] hem tot twee keer toe heeft gewaarschuwd dat hij geen andere betaalde werkzaamheden mocht verrichten zolang hij in dienst was van de Ambassade, waaronder één keer naar aanleiding van een vraag van [partij A] of hij vertaaldiensten mocht verrichten. [partij A] wist dus dat hij uitdrukkelijk géén toestemming had, maar niettemin heeft hij zijn vertaalwerkzaamheden aangevangen c.q. voortgezet op de wijze zoals hiervoor omschreven.
4.11.
De kantonrechter acht dit handelen van [partij A] , kort gezegd het tijdens werktijd met gebruikmaking van de positie als ambassademedewerker voor eigen gewin betaald werk verwerven en verrichten terwijl daarvoor expliciet geen toestemming is verleend, zodanig verwijtbaar dat van de Ambassade in redelijkheid niet kan worden gevergd om het dienstverband met [partij A] voort te zetten. Daarmee is sprake van een voldragen ontslaggrond in de zin van artikel 7:669 lid 3 onder e BW. Omdat herplaatsing onder deze omstandigheden niet in de rede ligt, ligt het verzoek tot ontbinding voor toewijzing gereed. Het opzegverbod wegens ziekte ex artikel 7:670 BW staat niet aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg. Weliswaar is niet in geschil dat [partij A] is ziek gemeld, maar het ontbindingsverzoek houdt geen verband met omstandigheden waarop het opzegverbod betrekking heeft. Het ontbindingsverzoek is immers ingesteld op de grond dat [partij A] verwijtbaar heeft gehandeld vanwege gedragingen die hebben plaatsgevonden vóór zijn ziekmelding op 20 januari 2025.
4.12.
Volgens de Ambassade is het handelen van [partij A] niet alleen verwijtbaar, maar ook
ernstigverwijtbaar. De kantonrechter stelt voorop dat de lat voor de vraag of sprake is van ernstig verwijtbaar handelen hoog ligt. Ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werknemer kan zich bijvoorbeeld voordoen als een werknemer zich schuldig maakt aan diefstal of andere misdrijven (
Kamerstukken II, 2013-2014, 33818, nr. 3). De kantonrechter is van oordeel dat het handelen van [partij A] niet op één lijn te stellen is met deze voorbeelden uit de wetsgeschiedenis. Hij heeft zich niet schuldig gemaakt aan fraude of verduistering, noch heeft hij aanvragers bewust misleid met als enig doel om zichzelf te verrijken of opzettelijk schade toe te brengen aan de (reputatie van de) Ambassade. Daarom wordt geoordeeld dat niet is voldaan aan de strenge maatstaf voor ernstig verwijtbaar handelen. Het handelen van [partij A] kan dan ook niet als zodanig worden aangemerkt. De door de Ambassade verzochte verklaring voor recht is daarom ook niet toewijsbaar.
4.13.
Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter het ontbindingsverzoek van de Ambassade toewijzen. Het einde van de arbeidsovereenkomst zal worden bepaald op 1 september 2025. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure (artikel 7:671b lid 9 sub a BW). De kantonrechter ziet geen aanleiding om de proceduretijd niet in mindering te brengen op de opzegtermijn en ook niet om aan [partij A] een billijke vergoeding toe te kennen. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst is immers niet het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de Ambassade, zoals uit het voorgaande volgt.
4.14.
Omdat aan de wettelijke voorwaarden is voldaan en geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [partij A] , heeft hij recht op een transitievergoeding. De Ambassade heeft de door [partij A] berekende transitievergoeding gecorrigeerd en vastgesteld op een bedrag van € 32.636,99 bruto. [partij A] heeft geen verweer heeft gevoerd tegen deze berekening en de daarin genoemde uitgangspunten met betrekking tot het salaris. De Ambassade is bij haar berekening echter uitgegaan van een uitdiensttredingsdatum van 25 maart 2025, terwijl de daadwerkelijke datum is gelegen op 1 september 2025. Daarom zal de arbeidsovereenkomst worden ontbonden onder toekenning van een transitievergoeding, te betalen overeenkomstig de uitgangspunten van de berekening van de Ambassade, zij het met als einddatum van de arbeidsovereenkomst 1 september 2025.
Van de nevenverzoeken van [partij A] is alleen het verzoek tot betaling van het loon toewijsbaar
4.15.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek tot betaling van het loon van [partij A] over de periode 25 maart 2025 tot 1 september 2025 toewijsbaar is. Omdat in de arbeidsovereenkomst uitdrukkelijk is bepaald dat de vakantietoeslag van 8% is inbegrepen in het overeengekomen salaris, wordt de Ambassade veroordeeld tot betaling van € 3.739,08 bruto per maand over genoemde periode, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid. De verzochte wettelijke verhoging over het salaris is wegens te late betaling eveneens toewijsbaar. Gezien de samenloop met de wettelijke rente, acht de kantonrechter het gerechtvaardigd om deze verhoging te matigen tot 25%. Ook de verzochte afgifte van een deugdelijke en gespecificeerde eindafrekening wordt toegewezen, op de manier als in het dictum is omschreven. De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan die veroordeling een dwangsom te verbinden, nu niet de gerechtvaardigde verwachting bestaat dat de Ambassade niet (vrijwillig) aan deze veroordeling zal voldoen.
4.16.
De verzochte loonverhoging per 1 juli 2024 wordt afgewezen. Uit de stellingen van partijen blijkt dat deze verhoging weliswaar is aangekondigd en dat [partij A] hiervoor heeft getekend, maar dat de daadwerkelijke toekenning van de verhoging afhankelijk is van autorisatie door een ministerie in Italië (volgens [partij A] het Ministerie van Buitenlandse Zaken en volgens de Ambassade het Ministerie van Financiën). Vooralsnog is er dus nog geen definitieve loonsverhoging overeengekomen; deze is slechts voorwaardelijk toegekend. Omdat de loonsverhoging op dit moment (nog) niet opeisbaar is, wordt het verzoek tot betaling ervan afgewezen.
4.17.
Het verzoek tot wedertewerkstelling wordt eveneens afgewezen. Het belang van [partij A] om tot het einde van de arbeidsovereenkomst nog werkzaamheden te verrichten voor de Ambassade weegt minder zwaar dan het belang van de Ambassade om hem gedurende de relatief korte resterende periode van het dienstverband niet meer te laten werken. De Ambassade heeft immers gesteld dat de verhoudingen tussen partijen inmiddels zodanig zijn verstoord dat zij [partij A] niet langer aan het werk wil hebben. Gelet op hetgeen is voorgevallen tussen partijen acht de kantonrechter dit niet onbegrijpelijk. Bovendien heeft [partij A] tijdens de zitting zelf te kennen gegeven dat het niet realistisch is om zijn werkzaamheden bij de Ambassade nog te hervatten.
4.18.
Het verzoek van [partij A] om artikel XI van de arbeidsovereenkomst te vernietigen voor zover het een nevenwerkzaamhedenbeding betreft, wordt ook afgewezen. Nu de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden en het verzoek tot wedertewerkstelling wordt afgewezen, heeft [partij A] geen voldoende concreet belang meer bij dit verzoek. Bovendien ging en gaat in deze procedure in essentie niet om de vraag of de Ambassade nevenwerkzaamheden heeft mogen verbieden, maar om de vraag of de wijze waarop [partij A] zijn vertaalwerkzaamheden, die zodanig verweven waren met zijn eigen werk als ambassademedewerker, heeft uitgevoerd een (onmiddellijke) beëindiging van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt.
De proceskosten worden gecompenseerd
4.19.
Beide partijen worden op punten in het ongelijk gesteld. De proceskosten worden daarom gecompenseerd in zowel de zaak van het verzoek als de zaak van het tegenverzoek in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in het verzoek ex artikel 223 Rv
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
veroordeelt [partij A] in de kosten, die aan de zijde van de Ambassade worden begroot op nihil;
in het verzoek:
5.3.
vernietigt het ontslag op staande voet van 25 maart 2025;
5.4.
veroordeelt de Ambassade tot betaling aan [partij A] van € 3.739,08 bruto per maand vanaf 25 maart 2025 tot aan 1 september 2025, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de opeisbaarheid tot de volledige voldoening en 25 % wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW;
in het tegenverzoek:
5.5.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 september 2025 onder toekenning van een transitievergoeding aan [partij A] , te betalen overeenkomstig de uitgangspunten van de berekening van de Ambassade, zij het met als einddatum van de arbeidsovereenkomst 1 september 2025;
5.6.
veroordeelt de Ambassade tot afgifte van een deugdelijke en gespecificeerde eindafrekening over het te betalen bedrag aan loon;
zowel in het verzoek als in het tegenverzoek:
5.7.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.9.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. S.L.M. Staals en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2025.