ECLI:NL:RBDHA:2025:13090
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het bestuursrechtelijke asiel- en migratieproces
Op 10 juli 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van verzoekster, die een voorlopige voorziening vroeg na de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning op grond van de B8-regeling. De aanvraag was ambtshalve ingediend door de minister van Asiel en Migratie, naar aanleiding van een aangifte van mensenhandel door verzoekster. De minister had de aanvraag op 27 juni 2024 afgewezen en dit besluit was bevestigd in een bestreden besluit op 15 augustus 2024. Verzoekster had hiertegen beroep ingesteld, geregistreerd onder zaaknummer NL24.35508.
Tijdens de zitting op 29 april 2025, waar de gemachtigden van zowel verzoekster als de minister aanwezig waren, was verzoekster zelf niet verschenen. Haar advocaat bevestigde dat verzoekster op de hoogte was van de zitting, maar de voorzieningenrechter besloot de behandeling niet aan te houden. In de uitspraak van 10 juli 2025 werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de rechtbank inmiddels uitspraak had gedaan op het beroep in de zaak NL24.35508. De voorzieningenrechter oordeelde dat een voorlopige voorziening niet meer nodig was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd gedaan door mr. M.E.A. Braeken, in aanwezigheid van griffier mr. P. Bruins, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.