ECLI:NL:RBDHA:2025:13093

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
NL25.6440
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag tot gezinshereniging

In deze zaak hebben eisers op 10 februari 2025 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvraag van 9 juli 2024. De rechtbank heeft op 30 mei 2025 het beroep niet-ontvankelijk verklaard, maar na verzet van eisers op 27 juni 2025 is het verzet gegrond verklaard en is het onderzoek hervat. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar partijen hebben geen zitting gevraagd, waardoor het beroep zonder zitting is behandeld.

Eisers hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag moet beslissen, maar deze termijn was verstreken. Eisers hebben de minister verzocht om alsnog binnen twee weken te beslissen, maar de minister heeft dit niet gedaan, wat heeft geleid tot het beroep.

De rechtbank heeft het beroep ontvankelijk en gegrond verklaard. De rechtbank legt de minister een nieuwe beslistermijn op volgens het sporenmodel en bepaalt dat de minister binnen acht weken na bekendmaking van de uitspraak een beslissing moet nemen. Indien de minister niet tijdig beslist, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet de minister een bestuurlijke dwangsom van € 1.442,- aan eisers betalen. De proceskosten van eisers worden vastgesteld op € 453,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6440

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] ,

V-nummer: [nummer] ,

[naam] ,

V-nummer: [nummer] ,

[naam] ,

V-nummer: [nummer] ,

[naam] ,

V-nummer: [nummer] ,

[naam] ,

V-nummer: [nummer] ,
gezamenlijk: eisers,
(gemachtigde: mr. S. Cetinkaya-Ahmad)
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

Overwegingen

1.1.
Eisers hebben op 10 februari 2025 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvraag van 9 juli 2024.
1.2.
Op 30 mei 2025 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eisers niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Eisers hebben tegen deze uitspraak verzet ingesteld. Bij uitspraak van 27 juni 2025 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het verzet gegrond verklaard. De rechtbank heeft daarom het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat de buiten-zittinguitspraak werd gedaan.
2. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of partijen het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. De rechtbank heeft het beroep daarom niet op zitting behandeld en sluit hierbij het onderzoek. [1]
3. Eisers hebben gevraagd om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eisers hoeven dus geen griffierecht te betalen.

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
1. De minister moet uiterlijk binnen 90 dagen na het ontvangen van de aanvraag beslissen. [2] De minister heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken. [3] Eisers hebben de minister, na het verstrijken van deze termijn, gevraagd om alsnog binnen twee weken te beslissen. Dat heeft de minister niet gedaan. Eisers hebben vervolgens beroep ingesteld. [4]
2. Het beroep is ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
3. De meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats sluit in de uitspraken van 9 juli 2025 [5] aan bij uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem [6] , en de Afdeling [7] . In die uitspraken is geoordeeld dat sprake is van een bijzonder geval bij de overschrijding van de beslistermijn bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning [8] , waarmee rekening moet worden gehouden bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn. De rechtbank legt een nieuwe beslistermijn op volgens het zogenoemd ‘sporenmodel’ [9] .
4. De rechtbank stelt vast dat het dossier (mogelijk) nog niet compleet is, omdat de minister de bij de aanvraag ingediende documenten nog moet beoordelen, van plan is een herstelverzuimbrief te sturen voor nadere documenten of informatie, of in afwachting is van een reactie op die herstelverzuimbrief. De rechtbank bepaalt daarom dat de minister binnen acht weken een beslissing op de aanvraag moet nemen. Dit is anders wanneer de minister binnen deze termijn van acht weken daadwerkelijk besluit tot nader onderzoek. In dat geval moet de minister binnen twintig weken een beslissing op de aanvraag nemen. De termijn begint op de dag na het bekendmaken van deze uitspraak.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
5. Eisers hebben gevraagd om een dwangsom op te leggen als de minister niet op tijd beslist. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat, als de minister niet binnen de door de rechtbank opgelegde termijn een besluit op de aanvraag neemt, hij een dwangsom van
€ 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. [10]
6. Eisers hebben gevraagd de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. Als de minister niet binnen twee weken na de ingebrekestelling alsnog een besluit neemt, moet de minister een bestuurlijke dwangsom aan eisers betalen. Omdat vanaf dat moment meer dan 42 dagen zijn verstreken, stelt de rechtbank de dwangsom vast op € 1.442,-. [11] Dat is het maximale bedrag.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en de minister binnen
acht weken een besluit moet nemen op de aanvraag, tenzij de minister binnen deze termijn besluit tot nader onderzoek. In dat geval moet de minister binnen twintig weken een besluit nemen op de aanvraag. Doet de minister dat niet, dan is hij aan eisers een dwangsom verschuldigd. De minister moet ook de maximale bestuurlijke dwangsom aan eisers betalen.
8. De minister moet de door eisers gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50. [12]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen acht weken na bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken, tenzij de minister binnen deze termijn besluit tot nader onderzoek. In dat geval moet de minister binnen twintig weken na bekendmaking van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag bekend maken;
  • bepaalt dat de minister aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • stelt de hoogte van de door de minister aan eisers verschuldigde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast op € 1.442,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van
F.Q. Peters, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 2u, eerste lid van de Vreemdelingenwet (Vw).
3.Artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb.
4.Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder b, van de Awb.
7.Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, ECLI:NL:RVS:2025:2337.
8.Als bedoeld in artikel 8:55d van de Awb.
9.Zie voor een toelichting op dit sporenmodel de genoemde uitspraken van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 9 juli 2025.
10.Artikel 8:55d. tweede lid, van de Awb.
11.Artikel 4:17 van de Awb.
12.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.