ECLI:NL:RBDHA:2025:13096
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf wegens onvoldoende sociale en economische binding met Pakistan
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Pakistaanse vrouw, en de Minister van Buitenlandse Zaken over de afwijzing van haar aanvraag voor een visum kort verblijf. Eiseres had op 22 december 2022 een aanvraag ingediend voor een visum om haar dochter en schoonzoon in Nederland te bezoeken van 25 januari tot en met 25 maart 2023. De minister heeft de aanvraag op 29 december 2022 afgewezen, omdat er redelijke twijfel bestond over de vraag of eiseres Nederland tijdig zou verlaten. Dit werd onderbouwd met het argument dat eiseres onvoldoende sociale en economische binding met Pakistan had.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister, maar de rechtbank oordeelde dat de minister terecht had geoordeeld dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij tijdig zou terugkeren naar Pakistan. De rechtbank benadrukte dat het aan de vreemdeling is om aan te tonen dat zij aan de vereisten voor het visum voldoet. Eiseres voerde aan dat zij sociale binding had met Pakistan door haar dochters en broers die daar wonen, maar de rechtbank oordeelde dat deze binding niet sterk genoeg was om een tijdige terugkeer te waarborgen. Ook de economische binding werd als onvoldoende beoordeeld, aangezien eiseres geen werk of andere inkomstenbronnen had.
De rechtbank concludeerde dat de minister in zijn besluit voldoende had gemotiveerd waarom de visumaanvraag was afgewezen en dat er geen aanleiding was voor een hoorzitting, aangezien het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving.