In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse eiser. De minister van Asiel en Migratie had op 10 april 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft de ingediende stukken beoordeeld.
De rechtbank overweegt dat eiser, geboren in 1995, de Nigeriaanse nationaliteit heeft en dat er zicht is op uitzetting naar Nigeria. Eiser heeft geweigerd te verschijnen op een presentatie bij de Nigeriaanse autoriteiten, wat zijn medewerking aan de uitzetting in de weg staat. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er zicht op uitzetting is en dat eiser niet actief meewerkt aan zijn terugkeer. De rechtbank wijst erop dat eiser de rechtsplicht heeft om Nederland te verlaten en dat hij onvoldoende heeft gedaan om deze plicht na te komen.
De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring niet in strijd is met de Vreemdelingenwet en dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 18 juni 2025.