ECLI:NL:RBDHA:2025:13100

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
NL25.25151
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met Nigeriaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse eiser. De minister van Asiel en Migratie had op 10 april 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft de ingediende stukken beoordeeld.

De rechtbank overweegt dat eiser, geboren in 1995, de Nigeriaanse nationaliteit heeft en dat er zicht is op uitzetting naar Nigeria. Eiser heeft geweigerd te verschijnen op een presentatie bij de Nigeriaanse autoriteiten, wat zijn medewerking aan de uitzetting in de weg staat. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er zicht op uitzetting is en dat eiser niet actief meewerkt aan zijn terugkeer. De rechtbank wijst erop dat eiser de rechtsplicht heeft om Nederland te verlaten en dat hij onvoldoende heeft gedaan om deze plicht na te komen.

De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring niet in strijd is met de Vreemdelingenwet en dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 18 juni 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.25151
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. H.G.A.M. Halfers),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: L. Hartog).

Procesverloop

De minister heeft op 10 april 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft de minister een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Nigeriaanse nationaliteit heeft en geboren is op [geboortedatum] 1995.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 1 mei 2025 (in de zaak NL25.17708) volgt dat de maatregel
van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Over wat eiser heeft aangevoerd overweegt de rechtbank als volgt.
Zicht op uitzetting en het voortvarendheidsvereiste
5. Er is in het algemeen zicht op uitzetting naar Nigeria en de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat het zicht op uitzetting ook in eisers geval aanwezig is. Op 5 juni 2025 stond er een presentatie in persoon gepland bij de Nigeriaanse autoriteiten. Eiser heeft geweigerd te verschijnen op voornoemde presentatie. Desondanks loopt het onderzoek bij de Nigeriaanse autoriteiten nog. De minister rappelleert regelmatig bij deze autoriteiten in verband met de afgifte van een laissez passer (lp), laatstelijk op 21 mei 2025. Niet gebleken is dat de Nigeriaanse autoriteiten te kennen hebben gegeven geen lp te verstrekken. Daarnaast heeft de minister op 13 mei 2025 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Zoals uit verschillende verslagen van vertrekgesprekken blijkt, wacht eiser feitelijk de uitkomst van het lp traject af. Eiser heeft niets ondernomen om zijn terugkeer naar Nigeria te bespoedigen. De rechtbank benadrukt dat op eiser de rechtsplicht rust om Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer mee dat hij actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. Niet is gebleken dat eiser die medewerking verleent. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank in wat eiser aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat er geen zicht op uitzetting bestaat naar Nigeria in het geval van eiser of dat de minister onvoldoende voortvarend handelt. Wat betreft de verwijzing naar de uitspraak van 8 oktober 2009, nr. 10664/05 (Mikolenko v. Estland) overweegt de rechtbank dat geen sprake is van een vergelijkbare situatie, reeds omdat het aan die uitspraak ten grondslag liggende feitencomplex, te weten de duur van de bewaring, anders is dan in de onderhavige zaak. Wat eiser verder heeft aangevoerd over het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, geeft de rechtbank evenmin aanleiding om te concluderen dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. De beroepsgronden slagen daarom niet.

Ambtshalve toets

6. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 juni 2025

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.