In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juni 2025 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling. De minister van Asiel en Migratie had op 11 april 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek dat aan een eerdere uitspraak ten grondslag lag. De rechtbank concludeert dat er zicht is op uitzetting naar Marokko, aangezien de Marokkaanse autoriteiten meewerken aan de verstrekking van een laissez passer. Eiser heeft niet aangetoond dat hij voldoende medewerking heeft verleend aan het verkrijgen van de benodigde documenten voor zijn uitzetting. De rechtbank oordeelt dat de minister voortvarend handelt en dat de beroepsgronden van eiser niet slagen.
De rechtbank wijst het beroep ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van N. Dayerizadeh, griffier, en is openbaar gemaakt op 26 juni 2025.