Afwikkeling huwelijksvermogensregime
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot verdeling.
De rechtbank gaat bij de bepaling van het toepasselijk recht uit van het volgende. Partijen zijn gehuwd op [datum] 2003, zodat op het huwelijksvermogensregime het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna: HHV 1978) van toepassing is. Gesteld noch gebleken is dat partijen voor het huwelijk het op hun huwelijksvermogensregime toepasselijke recht hebben aangewezen.
Dit betekent dat de vraag naar het toepasselijke recht moet worden beantwoord op basis van de objectieve verwijzingsregel van artikel 4 HHV 1978. Op grond van dit artikel wordt het huwelijksvermogensregime beheerst door het interne recht van de staat op welk grondgebied zij hun eerste gewone verblijfplaats na huwelijk vestigen. Op deze hoofdregel bestaat echter een aantal uitzonderingen. Overeenkomstig één ervan, opgenomen in artikel 4, aanhef, lid 2, sub 2, onder a HHV 1978 wordt het huwelijksvermogensregime beheerst door het interne recht van de staat van hun gemeenschappelijke nationaliteit, indien 1) die staat geen partij is bij het Verdrag, 2) die staat een zogenoemd nationaliteitsland is en 3) de echtgenoten hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigen a) in een staat die de in artikel 5 van het Verdrag bedoelde verklaring heeft afgelegd. Deze uitzondering doet zich in dit geval voor. Immers, de man en de vrouw hadden al vóór hun huwelijkssluiting beiden de Italiaanse nationaliteit, 1) Italië is geen partij bij het Verdrag, 2) Italië is een nationaliteitsland en 3) de eerste huwelijksdomicilie is gelegen in Nederland, die a) de in artikel 5 bedoelde verklaring heeft afgelegd. Hieruit volgt dat het huwelijksvermogensregime van partijen vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking wordt beheerst door Italiaans recht.
Echter op grond van artikel 7, tweede lid, sub 3 HHV 1978 is vanaf [datum] 2013 het Nederlands recht van toepassing geworden op het huwelijksvermogensregime van partijen, omdat partijen op dat moment meer dan tien jaar hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden (het ‘wagonstelsel’).
Gemeenschap van goederen
Ten aanzien van de eerste periode geldt dat het Italiaanse huwelijksvermogensrecht bepaalt dat echtgenoten gehuwd zijn in gemeenschap van goederen (‘communione dei beni’), indien zij niet bij huwelijkse voorwaarden anders zijn overeengekomen. Hiervan is niet gebleken. De rechtbank gaat er daarom van uit dat partijen naar Italiaans recht gehuwd zijn in gemeenschap van goederen. Op grond van artikel 179 van de Italiaanse Code Civile (hierna: CC) zijn bepaalde goederen uitgezonderd van de gemeenschap, waartoe in ieder geval de goederen behoren die de echtgenoot vóór het huwelijk in eigendom had en goederen die die door schenking of erfenis zijn verkregen. De verdeling van de gemeenschap bij echtscheiding geschiedt op grond van artikel 194 CC bij helfte.
Vanaf het moment dat het Nederlands recht op het huwelijksvermogensregime van toepassing is geworden is, gelet op het bepaalde in de artikelen 1:93 en 1:94 BW (oud) een algehele gemeenschap van goederen ontstaan. Dat geldt dan uitsluitend voor vermogen verkregen en schulden aangegaan na [datum] 2013, dat wil zeggen: ná de automatische wijziging van het toepasselijk recht naar Nederlands recht. Het uitgangspunt is dan dat de (door indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) ontbonden huwelijksgemeenschap (op grond van artikel 1:100 BW (zoals dat gold tot 1 januari 2018)) bij helfte tussen de echtgenoten moet worden verdeeld.
Omvang van de gemeenschap
Door partijen zijn in de volgende bestanddelen naar voren gebracht:
de echtelijke woning en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening;
een kapitaalverzekering;
de inboedel van de echtelijke woning;
verscheidene bankrekeningen.
en levensverzekering.
Ad a.Tot de gemeenschap behoort allereerst de echtelijke woning te [plaats 1] . De woning is door partijen aangekocht in 2011, zodat de verdeling beoordeeld moet worden naar Italiaans recht. Hoewel tussen partijen discussie bestond over de waarde van de woning naar aanleiding van verschillende taxaties, hebben zij op de zitting overeenstemming bereikt over de toedeling van de woning aan de man voor een bedrag van € 935.000,-.
Partijen zijn het er daarnaast over eens dat door de vrouw met een bedrag van € 325.000,- aan privévermogen in de woning is geïnvesteerd en de man met een bedrag van € 50.000,-. Partijen hebben overeenstemming dat zij in ieder geval voor deze bedragen een nominaal vergoedingsrecht hebben op de gemeenschap, zodat de rechtbank deze vergoedingsrechten ook in het dictum zal opnemen.
Door de man is gesteld dat hij daarnaast nog voor een aanvullend bedrag van € 57.000,- met privévermogen heeft geïnvesteerd in de woning, afkomstig uit onder meer de verkoop van aandelen, rente, een ontslagvergoeding en een nalatenschap. De man heeft deze stellingen echter, tegenover de gemotiveerde betwisting hiervan door de vrouw, onvoldoende onderbouwd. Nog los van de vraag of alle door de man aangevoerde betalingen, kwalificeren als een investering in de woning, is de rechtbank – met de vrouw – van oordeel dat uit de door de man overgelegde stukken onvoldoende blijkt dat de genoemde bedragen zijn aangewend voor de echtelijke woning. Uit de overzichten volgt weliswaar dat de man beschikte over privévermogen, maar niet vastgesteld kan worden dat dit geld enkel is besteed aan kosten voor de echtelijke woning. Dat geldt temeer nu de man ook een andere woning in privé-eigendom had, waarvoor eveneens kosten zijn gemaakt. Nu niet vastgesteld kan worden waaraan de man zijn privévermogen heeft besteed, gaat de rechtbank voorbij aan de stellingen van de man op dit punt.
Het voorgaande leidt ertoe dat de woning zal worden toegedeeld aan de man voor een waarde van € 935.000,-. Aan de vrouw komt daarbij een (nominaal) vergoedingsrecht toe op de gemeenschap van € 325.000,-, en de man een vergoedingsrecht van € 50.000,-. Voor het overige zal de rechtbank de wijze van verdeling van de echtelijke woning en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening en spaarhypotheek (zoals hierna toegelicht) vaststellen conform het in het dictum opgenomen ‘spoorboekje’. Voor wat betreft de aan de hypotheek gekoppelde spaarhypotheek, geldt het navolgende.
Ad b.Aan de hypothecaire geldlening van echtelijke woning is tevens een spaarhypotheek (kapitaalverzekering) gekoppeld. De man heeft verzocht om het saldo van deze kapitaalverzekering toegedeeld de krijgen, omdat hij steeds de premie heeft voldaan vanuit de huuropbrengsten van de woning die hij tot voor kort in privé-eigendom had. De vrouw heeft dit betwist. Volgens haar zijn op deze inkomsten het Italiaans recht van toepassing. Op basis van artikel 177 CC vallen – anders dan naar Nederlands recht – de vruchten van privégoederen in de gemeenschap, ondanks dat de huurinkomsten stammen van
na[datum] 2013, het moment waarop het Nederlands recht van toepassing werd op het huwelijksvermogensregime van partijen, aldus de vrouw. Daarnaast heeft de vrouw gesteld dat de huurinkomsten niet direct werden aangewend voor de premie van de kapitaalverzekering, maar dat deze werden gestort op de gezamenlijke rekening van partijen. Van deze rekening werden ook andere lasten voldaan, waaronder lasten voor de privéwoning van de man. Aldus kan volgens de vrouw niet vastgesteld worden dat de huurinkomsten zijn aangewend voor de premie.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen zijn de kapitaalverzekering aangegaan bij de aankoop van de echtelijke woning, als onderdeel van de hypotheek. De kapitaalverzekering valt daarom – evenals de woning – in de eerste ‘wagon’, dus onder het Italiaanse recht. Dat betekent dat partijen in beginsel beiden aanspraak kunnen maken op de helft van de opgebouwde waarde in de spaarhypotheek (hetgeen overigens naar Nederlands recht niet anders zou zijn).
De rechtbank gaat niet mee met de stelling van de man dat hem het saldo van de kapitaalverzekering toekomt op de grond dat hij met privévermogen in de kapitaalverzekering voor de aflossing van de hypotheek heeft gespaard, omdat de rechtbank niet kan vaststellen dat de kapitaalverzekering (uitsluitend) is gevoed met privé-gelden van de man. Hoewel de rechtbank met de man van oordeel is dat de ná [datum] 2013 door hem ontvangen huurinkomsten uit zijn privéwoning op grond van artikel 1:94 lid 6 BW (dat bepaalt dat vruchten van goederen die niet in de gemeenschap vallen, evenmin in de gemeenschap vallen) niet in de gemeenschap vallen, is gebleken dat de premie voor de spaarhypotheek steeds is betaald vanaf de gezamenlijke rekening van partijen en dus met gemeenschapsgelden is voldaan. Reeds daarom kan niet geoordeeld worden dat (het saldo van) de kapitaalverzekering zonder nadere verrekening met de vrouw aan de man zou moeten worden toegedeeld.
Voor zover de man bedoeld heeft te stellen dat hij een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap vanwege zijn betalingen vanuit privé-huurinkomsten, overweegt de rechtbank als volgt. De gezamenlijke rekening werd, naar de rechtbank begrijpt, niet enkel gevoed met de genoemde huurinkomsten en bovendien werden vanaf de gezamenlijke rekening ook betalingen ten behoeve van de privéwoning van de man verricht. Vanwege deze vermenging is het voor de rechtbank op basis van de overgelegde stukken niet te controleren of en zo ja, in hoeverre (door de man in privé ontvangen) huurinkomsten uiteindelijk zijn aangewend voor betaling van de premies voor de kapitaalverzekering. Het betreffende verzoek van de man moet daarom als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
Ad c.Ten aanzien van de inboedel van de echtelijke woning neemt de rechtbank aan dat hierop het Nederlands recht van toepassing is, nu niet is gesteld of gebleken dat de te verdelen inboedelgoederen dateren van vóór [datum] 2013. Door de vrouw is gesteld dat zij nog een aantal inboedelgoederen wenst te verdelen, althans dat zij de helft van de waarde daarvan wil, conform de door haar overgelegde lijst. Op de zitting zijn partijen echter overeengekomen dat zij de in onderling overleg tot verdeling van de op de lijst genoemde inboedelgoederen zullen overgaan. De rechtbank beschouwt de over en weer gedane verzoeken ten aanzien van de inboedel daarom als ingetrokken, zodat zij hierop niet meer hoeft te beslissen.
Ad d.Op de zitting is gebleken dat partijen de saldi van de bankrekeningen al in onderling overleg hebben verdeeld, zodat de rechtbank hierover geen beslissingen meer hoeft te nemen.
Ad e.Tot slot behoort tot de gemeenschap een levensverzekering bij de Generali Group. Partijen zijn deze verzekering aangegaan op naam van de vrouw op het leven van de man. De man heeft zijn verzoek om de begunstigden van de verzekering te wijzigen van de vrouw naar de dochters van partijen, ingetrokken. De rechtbank hoeft hierover daarom geen beslissing meer te nemen.
Regresvorderingen
Door partijen zijn over en weer verzoeken tot regres gedaan in het kader van beweerdelijk voor de ander betaalde lasten. Op de zitting is besproken dat partijen in onderling overleg alle gemaakte kosten vanaf de datum van de beschikking voorlopige voorzieningen in kaart zullen brengen, waarna zij hierover afspraken zullen maken en tot afrekening kunnen komen. Partijen hebben daarom hun regresvorderingen over en weer ingetrokken, zodat de rechtbank hierop niet meer hoeft te beslissen.
Proceskosten
Gelet op het feit dat partijen ex-echtgenoten zijn, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.
spreekt de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op [datum] 2003 te [plaats 1] ;
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, een partneralimentatie van € € 2.091,- bruto per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
stelt de verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
- met betrekking tot de woning, gelegen aan het [adres] te ( [postcode] ) [plaats 1] en de
daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening(en) en kapitaalverzekering:
1. de woning wordt toegedeeld aan de man tegen een waarde van € 935.000,- op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a) de man dient binnen twee maanden na de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw aan te tonen dat hij de woning tegen de overeengekomen waarde kan overnemen met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen;
b) de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit het bedrag van
€ 935.000,-, te vermeerderen met de waarde van de aan de woning gekoppelde kapitaalverzekering ten tijde van de overdracht, minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening(en) ten tijde van de overdracht;
c) de kosten van de notariële overdracht worden door de man als kosten koper, voldaan;
d) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;
2. indien de man de woning niet kan overnemen onder bovengenoemde voorwaarden dan wordt de woning verkocht en geleverd aan een derde op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a) partijen dienen binnen één week nadat de onder 1) genoemde termijn is verstreken of nadat de man kenbaar heeft gemaakt de woning niet te kunnen overnemen aan een in onderling overleg te benoemen makelaar een gezamenlijke opdracht verstrekken tot verkoop van de woning aan een derde. Deze makelaar-taxateur zal – als partijen het niet eens zijn – partijen bindend adviseren over de vast te stellen vraag- en laatprijs van de woning;
b) de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de verkoopopbrengst van de woning, te vermeerderen met de waarde van de aan de woning gekoppelde kapitaalverzekering ten tijde van de overdracht, minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening(en) ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de verkoop en de overdracht, waaronder de kosten van de makelaar-taxateur;
c) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;
- bepaalt dat aan de vrouw ter zake haar investering in de echtelijke woning een
vergoedingsrecht jegens de gemeenschap toekomt ten bedrage van € 325.000,-;
- bepaalt dat aan de man ter zake zijn investering in de echtelijke woning een
vergoedingsrecht jegens de gemeenschap toekomt ten bedrage van € 50.000,-;
verklaart deze beschikking – met uitzondering van de beslissing tot echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. van der Vliet, rechter, bijgestaan door mr. S.B. Boekema als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 15 mei 2025.