ECLI:NL:RBDHA:2025:13139

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
09/169062-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met valse sleutel door mantelzorger

Op 18 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met een valse sleutel. De verdachte, geboren in 1956 en op dat moment zonder bekende woon- of verblijfplaats, had als mantelzorger toegang tot de financiën van de benadeelde, een kwetsbare vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2018 tot 30 november 2021 aanzienlijke bedragen van de bankrekeningen van de benadeelde naar zijn eigen rekening heeft overgemaakt, zonder dat hij hiervoor toestemming had. De officier van justitie had gerekwireerd tot vrijspraak voor het eerste ten laste gelegde feit, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte meer geld had toegeëigend dan waar hij recht op had. De verdediging voerde aan dat de verdachte toestemming had voor het gebruik van de pinpas, maar de rechtbank verwierp dit argument. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de pinpas en internetbankieren onbevoegd had gebruikt, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van diefstal. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de benadeelde was overleden en er geen erfgenamen waren die de vordering konden indienen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/169062-22
Datum uitspraak: 18 juli 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de door de politierechter naar de meervoudige kamer verwezen zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1956 te [geboorteplaats] ,
op dit moment zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de politierechterzitting van 23 november 2023, waar de politierechter de zaak heeft verwezen naar de zitting van de meervoudige strafkamer.
Op de terechtzitting van de meervoudige strafkamer van 4 juli 2025 is het onderzoek opnieuw aangevangen (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Schiphuis en van hetgeen namens de verdachte door zijn raadsman mr. A. Fakiri naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde, omdat de verdachte in beginsel rechtmatig de beschikking had tot de pinpassen en bankrekeningen van het slachtoffer.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring, waarbij bewezen kan worden dat een bedrag van € 101.778,52 is verduisterd. Dit bedrag is gebaseerd op de bedragen die van de rekening van [de benadeelde] (hierna: [de benadeelde] ) zonder betalingsomschrijving op de rekeningen van de verdachte zijn overgemaakt minus de bedragen die terug zijn gestort.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten.
Primair heeft de raadsman daartoe aangevoerd dat de verklaring van [de benadeelde] moet worden uitgesloten van het bewijs. De verdediging heeft door het overlijden van [de benadeelde] geen gebruik kunnen maken van het ondervragingsrecht, terwijl de verklaring van [de benadeelde] van essentieel belang is voor de vraag of de verdachte zich de geldbedragen wederrechtelijk heeft toegeëigend. Dit moet leiden tot vrijspraak voor zowel de ten laste gelegde diefstal als de verduistering.
Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat [de benadeelde] heeft verklaard dat zij toestemming had gegeven aan de verdachte tot het gebruik van haar pinpas en dat daarom de wederrechtelijke toe-eigening ontbreekt, hetgeen ook zou moeten leiden tot integrale vrijspraak.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Het gebruik van de verklaring van [de benadeelde] voor het bewijs
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de verklaring van [de benadeelde] moet worden uitgesloten van het bewijs.
Als de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen, moet de rechtbank volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, als zij de door de getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wil gebruiken, beoordelen of het proces als geheel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd.
Toetsende aan het hierboven weergegeven beoordelingskader stelt de rechtbank het volgende vast.
[de benadeelde] heeft op 22 april 2022 een verklaring afgelegd bij de politie. Kort samengevat heeft [de benadeelde] verklaard achter de aangifte van [aangever] (hierna: [aangever] ) te staan, welke aangifte namens [de benadeelde] is gedaan op 23 maart 2022. Verder heeft [de benadeelde] een aanvullende verklaring afgelegd. Op 8 oktober 2022 is [de benadeelde] overleden. Hierdoor bestond naar het oordeel van de rechtbank een gegronde reden voor het ontbreken van de mogelijkheid voor de verdediging om het ondervragingsrecht uit te oefenen.
De rechtbank stelt verderop in het vonnis vast dat het dossier naast de verklaring van [de benadeelde] belangrijke ondersteunende bewijsmiddelen bevat, waaronder de bankgegevens. Reeds in die bewijsvoering liggen compenserende factoren besloten, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid doordat zij steun geven aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [de benadeelde] . Er is ook sprake geweest van andere compenserende factoren. De verdediging heeft de gelegenheid gehad om andere getuigen te horen. Ter terechtzitting van 23 november 2023 is het verzoek van de verdediging om de gezamenlijke vriend van de verdachte en [de benadeelde] , [naam 1] , te horen toegewezen, teneinde hem te bevragen over de schenkingen, giften en de band die partijen hadden. Volgens de verdediging was [naam 1] de enige persoon die wist hoe partijen met elkaar omgingen. Op 27 december 2023 is [naam 1] als getuige door de politie gehoord in het bijzijn van de advocaat van de verdachte. Verder bestond voor de verdediging de mogelijkheid om familieleden te horen, waaronder de in het dossier genoemde mevrouw [naam 2] en de heer [naam 3] (die aangifte heeft gedaan namens [de benadeelde] ). Hiervan heeft de verdediging geen gebruik gemaakt. Hiermee had de verdachte zich effectief kunnen verdedigen ten aanzien van een deel van de geldstroom en de (indirecte) verklaring van [de benadeelde] in de aangifte. Daarbij komt dat de verdachte ter terechtzitting één en ander nader had kunnen toelichten en onderbouwen, hetgeen hij heeft nagelaten. Hij is immers niet ter terechtzitting aanwezig geweest. Daarnaast merkt de rechtbank op dat de verklaring van [de benadeelde] , hoewel deze deels belastend is voor de verdachte, ook ontlastende onderdelen bevat, omdat uit de verklaring van [de benadeelde] volgt dat er toestemming bestond voor het gebruik van de pinpas om betalingen te doen ten behoeve van de verdachte.
De rechtbank is onder deze omstandigheden van oordeel dat, ondanks dat de verdediging [de benadeelde] niet als getuige heeft kunnen ondervragen, de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op een eerlijk proces. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de verklaring van [de benadeelde] uit te sluiten van het bewijs.
Ten aanzien van feit 1
Vaststelling van de feiten
Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast. In de periode van 1 januari 2018 tot 30 november 2021 had de verdachte van [de benadeelde] toegang gekregen tot haar internetbankieren en tevens de toestemming van [de benadeelde] om haar pinpas te gebruiken voor het regelen van haar financiën. De verdachte was de enige die de financiën voor de destijds (2018) eenentachtigjarige [de benadeelde] regelde. [de benadeelde] stond toe dat de verdachte, als hij boodschappen voor haar deed, ook haar pinpas gebruikte voor het afrekenen van boodschappen voor zichzelf. Tot slot heeft de verdachte, met medeweten van [de benadeelde] , een aantal cadeaus voor hemzelf betaald van het geld van [de benadeelde] .
Uit de bankafschriften van [de benadeelde] volgt dat in voornoemde periode, middels 60 betalingen, een bedrag van € 66.851,- van de Rabobank-rekening van [de benadeelde] naar de bankrekening van de verdachte is overgemaakt. Een bedrag van € 107,70 is teruggestort. Van de ING-rekening werd in diezelfde periode, middels 407 betalingen, een bedrag van € 59.259,64 naar de bankrekening van de verdachte overgemaakt. Van de bankrekening van de verdachte werd € 12.658,12 naar de ING-rekening van [de benadeelde] teruggeboekt. In voornoemde periode heeft de verdachte dus een totaalbedrag van € 126.110,64 van de bankrekeningen van [de benadeelde] overgemaakt op zijn bankrekening en een totaalbedrag van € 12.765,82 teruggestort naar de bankrekeningen van [de benadeelde] .
Verklaring verdachte over de stortingen naar zijn privé-rekening
De verdachte heeft verklaard dat hij alle betaalbewegingen naar zijn privérekening met toestemming van [de benadeelde] heeft gedaan en dat diverse cadeaus zijn aangeschaft voor hemzelf. Ook zijn met medeweten van [de benadeelde] de kosten van een reis naar Thailand voor hem en een vriend betaald. [de benadeelde] wilde volgens de verdachte hem soms belonen voor wat hij allemaal deed.
Diefstal met een valse sleutel
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of sprake is geweest van diefstal met een valse sleutel op basis van de geldbedragen die van de bankrekeningen van [de benadeelde] op de privé-rekening van de verdachte zijn gestort.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte meer geld van [de benadeelde] heeft toegeëigend dan waar hij toestemming voor had gekregen. Dat blijkt uit de verklaring van [de benadeelde] , die stelt dat de verdachte wel heel veel geld heeft gepakt.
Vast staat dat de pinpas van [de benadeelde] gebruikt mocht worden voor de boodschappen van de verdachte. Ook valt uit de bankafschriften van [de benadeelde] op te maken dat relatief grote geldbedragen zijn betaald aan winkels (Vodafone, MediaMarkt en de scooterwinkel), welke bedragen mogelijk te herleiden zijn tot cadeaus voor de verdachte. Verder is een bedrag betaald voor een vakantie van een vriend van de verdachte. Eén en ander geeft echter geen verklaring voor het totaalbedrag dat de verdachte van de bankrekeningen van [de benadeelde] op zijn bankrekening heeft gestort, welk totaalbedrag het teruggestorte bedrag met € 113.344,82 overstijgt. De rechtbank constateert daarbij ook dat de toestemming van [de benadeelde] zich niet uitstrekte tot directe overboekingen van geldbedragen van de bankrekeningen van [de benadeelde] naar de bankrekening van de verdachte.
De verklaringen die de verdachte verder ter rechtvaardiging van de overboekingen heeft aangedragen zijn naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. Zo is niet aannemelijk dat [de benadeelde] zodanig veel geld (aan onder andere boodschappen) zou uitgeven in een tijdsbestek van ruim drie jaar dat de verdachte nog het bedrag van € 113.344,82 te verrekenen zou hebben. Alleen al in de maand november 2018 heeft de verdachte van de Rabobank-rekening € 18.950,- naar zijn rekening overgemaakt en van de ING-rekening in die maand nog eens € 4.400,-. [1] Een dergelijk uitgavepatroon past niet bij een kwetsbare vrouw op leeftijd, laat staan dat dit bedrag betrekking zou hebben op terugbetaling van boodschappen. De verdachte heeft verder niet toegelicht welke bedragen hij exact te verrekenen had. Tot slot zijn er in het dossier geen aanknopingspunten die de verklaringen van de verdachte over de verrekenposten ondersteunen.
Hoewel de verdachte in beginsel dus gerechtigd was om de pinpas van [de benadeelde] ten behoeve van zichzelf te gebruiken en toegang had tot haar internetbankieren, is de rechtbank van oordeel dat dit niet onbeperkt gold en met name niet voor bedragen die zijn overgeboekt van de bankrekeningen van [de benadeelde] naar de bankrekening van de verdachte. De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank onbevoegd gebruik gemaakt van de pinpas en van het internetbankieren van [de benadeelde] . Dit moet voor de verdachte ook duidelijk zijn geweest. Het onbevoegd gebruiken van een sleutel (waartoe ook pinpassen met pincodes of inlog-gegevens van internetbankieren worden gerekend), maakt deze vals.
De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank de geldbedragen vanaf het moment van de overboekingen naar zijn privébankrekening zonder enige grondslag onder zich gehad en dus reeds bij ten tijde van het overboeken het oogmerk gehad om de gelden wederrechtelijk toe te eigenen, waardoor sprake is van diefstal. Voor een bewezenverklaring van diefstal is het niet vereist dat een gestolen bedrag kan worden vastgesteld. Het is voldoende om te constateren dat verdachte na de overboekingen beschikkingsmacht had over het geld en dat hij dit geld in elk geval deels voor eigen doeleinden heeft aangewend.
Conclusie
Het vorenstaande brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft gepleegd, zoals onder 3.5. bewezen is verklaard.
Ten aanzien van feit 2
Vrijspraak
Nu de verdachte het geldbedrag dat is gestolen nimmer rechtmatig onder zich heeft gehad, kan er geen sprake zijn van verduistering en zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij
in de periode van1 januari 2018 tot en met 30 november 2021 te 's-Gravenhage geldbedragen die geheel aan [de benadeelde] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door gebruik te maken van een niet op zijn naam gestelde pinpas en/of gebruik te maken
van niet op zijn naam gestelde inloggegevens bij ING-bank en/of Rabobank,
waardoor hij, verdachte, meerdere overboekingen van de bankrekeningen van
[de benadeelde] naar zijn, verdachtes, bankrekeningen heeft kunnen doen.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - rekening houdend met een overschrijding van de redelijke termijn van 4 tot 8 maanden en daarom met toepassing van een strafkorting van 10% - wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 216 uren (in plaats van 240 uren).
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, ingeval van een veroordeling, gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast heeft de verdediging verzocht rekening te houden met zijn persoonlijke omstandigheden. De verdachte is een man op gevorderde leeftijd, zonder relevante recidive en hij is sinds dit vermeende incident niet meer met justitie in aanraking geweest. Hij is inmiddels geëmigreerd naar Thailand en draagt daar zorg voor zijn ernstig zieke vrouw.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft een, naar het zich laat aanzien, aanzienlijk geldbedrag gestolen van een kwetsbare vrouw op leeftijd; zij ging fysiek achteruit en heeft volledig vertrouwd op de vriendschap met de verdachte en hem haar financiën toevertrouwd. De verdachte heeft in een tijdsverloop van ruim drie-en-een-half jaar veelvuldig geld overgemaakt van de bankrekeningen van [de benadeelde] naar zijn eigen bankrekening. Hij heeft hiermee op grove wijze misbruikt gemaakt van het vertrouwen dat [de benadeelde] in hem had. Hij heeft [de benadeelde] , door haar geld te stelen, ook de mogelijkheid ontnomen om in de laatste fase van haar leven nog wat financiële ruimte te hebben. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 22 mei 2025. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij in 2010 is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Persoon van de verdachte
De rechtbank beschikt niet over een reclasseringsadvies over de verdachte van de verdachte. De rechtbank heeft kennisgenomen van de mededeling van de verdediging dat de verdachte in Thailand woont en daar de zorg op zich heeft van zijn vrouw, die lijdt aan kanker.
Geen overschrijding redelijke termijn
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. De verdachte is niet in verzekering gesteld, zodat de rechtbank als aanvangsmoment in beginsel van de dag uitgaat waarop de dagvaarding aan de verdachte is betekend, namelijk op 9 maart 2023. Dat is immers het moment waarop de verdachte kennis had dat tegen hem een strafvervolging werd ingesteld. De verdachte heeft echter op 16 maart 2023 zelf om uitstel van de zaak voor minimaal 6 maanden verzocht, zodat de rechtbank 16 september 2023 als daadwerkelijke aanvangsmoment van de redelijke termijn neemt. Na verwijzing naar de meervoudige kamer door de politierechter op 23 november 2023 heeft de terechtzitting uiteindelijk op 4 juli 2025 plaatsgevonden, zodat de redelijke termijn niet is overschreden.
Strafoplegging
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een taakstraf niet aan de orde is, omdat de rechtbank niet inziet hoe de verdachte, immers woonachtig in Thailand, die taakstraf zal kunnen uitvoeren. De verdachte moet dan immers over een langere periode meerdere dagen werkzaamheden verrichten en alles afstemmen met de reclassering en de opdrachtgever. Van de verdachte kan in dat kader moeilijk worden gevergd dat hij telkenmale op en neer reist van Thailand naar Nederland. De rechtbank acht een werkstraf dan ook niet executeerbaar. Omdat de rechtbank een duidelijk signaal aan de verdachte wil afgeven dat zijn handelen gevolgen moet hebben, is zij van oordeel dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden moet worden opgelegd. Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[aangever] heeft zich als gemachtigde van benadeelde partij [de benadeelde] gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 216.597,48, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 151.597,48 aan materiële schade en € 65.000,- aan immateriële schade.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 101.778,52, te vermeerderen met wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren, nu zij is overleden en er zich geen erfgenamen hebben gemeld als benadeelde partij. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de vordering aanzienlijk te matigen, nu in het gevorderde bedrag ook bedragen zijn vervat die als gift zijn verstrekt.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
[de benadeelde] is in oktober 2022 overleden en zij kan dus niet (meer) zelfstandig als procespartij optreden. Het is niet mogelijk dat [de benadeelde] na haar overlijden [aangever] heeft gemachtigd, zodat de datum van ondertekening van het machtigingsformulier (20 november 2023) niet juist kan zijn. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat [aangever] niet rechtsgeldig door [de benadeelde] is gemachtigd en zal zij de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5. bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
3 (DRIE) MAANDEN;
bepaalt dat de benadeelde partij [de benadeelde] niet-ontvankelijk is in haar vordering tot schadevergoeding.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Nederhoed, voorzitter,
mr. G.P. Verbeek, rechter,
mr. C.M.A. de Koning, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juli 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 1 januari 2018 tot en met 30 november 2021 te 's-Gravenhage, in
elk geval in Nederland, meerdere/een geldbedrag(en) (ten bedrage van in totaal
151.597,48 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [de benadeelde] , in
elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om
het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de
plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag(en)
onder zijn bereik heeft gebracht door middel van (een) valse sleutel(s), door gebruik
te maken van (een) niet op zijn naam gestelde pinpas(sen) en/of gebruik te maken
van niet op zijn naam gestelde inloggegevens bij ING-bank en/of Rabobank,
waardoor hij, verdachte, meerdere overboekingen van de bankrekening(en) van [de benadeelde]
naar zijn, verdachtes, bankrekening(en) heeft kunnen doen;
2
hij op of omstreeks 1 januari 2018 tot en met 30 november 2021 te 's-Gravenhage, in
elk geval in Nederland opzettelijk meerdere geldbedragen (ten bedrage van in totaal
151.597,48 euro), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende
aan [de benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en dat/die
verdachte in zijn hoedanigheid van mantelzorger en gevolmachtige, in elk geval
anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

Voetnoten

1.Zie mutatieoverzichten, welke gevoegd zijn bij de vordering benadeelde partij.