ECLI:NL:RBDHA:2025:13153

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
19 juli 2025
Zaaknummer
NL25.13599
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een homoseksuele man uit Uganda op basis van ongeloofwaardigheid van zijn verklaringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt het beroep van eiser, een homoseksuele man uit Uganda, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. Eiser heeft op 12 maart 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de minister van Asiel en Migratie op 26 februari 2025 is afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is en de afwijzing in stand blijft. Eiser heeft aangevoerd dat hij vreest voor vervolging in Uganda vanwege zijn seksuele geaardheid, maar de rechtbank oordeelt dat zijn verklaringen ongeloofwaardig zijn. De rechtbank legt uit dat de minister de geloofwaardigheid van eisers asielmotieven zorgvuldig heeft beoordeeld, maar dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims te onderbouwen. De rechtbank wijst erop dat de minister rekening heeft gehouden met de lange tijdsduur tussen de aanvraag en de gehoren, maar dat dit niet afdoet aan de verwachting dat eiser duidelijke en samenhangende verklaringen kan geven over zijn ervaringen en gevoelens. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn om eiser als vluchteling aan te merken en dat hij geen reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Uganda. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de geloofwaardigheid van asielaanvragen, vooral in LHBTI-zaken, en bevestigt dat de rechtbank de beslissing van de minister in stand houdt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.13599

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] eiser

(gemachtigde: mr. U.H. Hansma),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. I. van Es).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over eisers beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag als bedoeld in artikel 28 van de Vw [1] .
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is en de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 12 maart 2021 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2.1.
Er heeft een aanmeldgehoor plaatsgevonden op 20 maart 2021. Eiser is aanvullend gehoord op 15 februari en 14 maart 2022. Eiser heeft correcties en aanvullingen ingediend. Op 4 augustus 2023 heeft de minister een voornemen uitgebracht, waarna eiser een zienswijze heeft ingediend.
2.2.
De minister heeft eiser op 9 april 2024 nogmaals aanvullend gehoord en op 9 september 2024 een nieuw voornemen uitgebracht. Eiser heeft daarop een tweede zienswijze ingediend.
2.3.
De minister heeft met het besluit van 26 februari 2025 (bestreden besluit) de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. Ook heeft de minister geen andere verblijfsvergunning of uitstel van vertrek om medische redenen verleend.
2.4.
Eiser heeft in zijn beroepschrift gronden aangevoerd tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door een tolk, eisers gemachtigde en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is. Hij is met [J] in Uganda betrapt in de kerk toen zij elkaar kusten. Eiser heeft vervolgens vier weken bij [J] verbleven en is toen het [P] uit gevlucht. Eiser vreest bij terugkeer vervolgd te worden door de overheid en aangevallen en verstoten te worden door mensen vanwege zijn seksuele gerichtheid.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende motieven:
1) Identiteit, nationaliteit en herkomst; en
2) homoseksuele gerichtheid en de daaruit vloeiende problemen.
4.1.
Het eerste motief heeft de minister, mede op basis van een echt en origineel bevonden paspoort, geloofwaardig geacht: Eiser heeft de Ugandese nationaliteit en behoort tot de Muganda bevolkingsgroep. Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister desgevraagd bevestigd dat de vermelding in het voornemen dat het eerste asielmotief niet geloofwaardig is, een kennelijke verschrijving betreft.
4.2.
Het tweede asielmotief vindt de minister niet geloofwaardig. De minister stelt zich hierover in het voornemen, dat deel uitmaakt van het bestreden besluit, op het standpunt dat eiser zijn verklaringen over zijn homoseksuele gerichtheid en de daaruit vloeiende problemen niet heeft onderbouwd met objectieve documenten die dit asielmotief volledig onderbouwen. In zijn zienswijze heeft eiser, in aanvulling op de reeds bij de correcties en aanvullingen overgelegde verklaring van het COC van januari 2000 waaruit kan worden afgeleid dat eiser sinds september 2019 deelneemt aan [naam organisatie] , nadere stukken overlegd: Het betreft schermafbeeldingen van berichten via Grindr, foto’s van bijeenkomsten en verklaringen van [R] en [I] . In het bestreden besluit stelt de minister zich op het standpunt dat met deze stukken niet geloofwaardig is geworden dat eiser homoseksueel is. De minister vindt dat het zwaartepunt bij eisers verklaringen ligt en dat deze ongeloofwaardig zijn. De minister heeft het asielrelaas beoordeeld aan de hand van Werkinstructie 2019/17 aangaande het horen en beslissen in LHBTI-zaken en vindt dat eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Hierdoor is niet aan de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vw voldaan.
4.2.1.
Ten aanzien van eisers privéleven heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen over de ontwikkeling van zijn eerste homoseksuele gevoelens vaag zijn en niet passen in het beeld van Uganda. Eiser maakt de ontwikkeling en bijbehorende gevoelens van zijn innerlijke emotionele strijd alsmede wat de definitieve invloed was van [M] in het proces van acceptatie, niet inzichtelijk.
4.2.2.
Ten aanzien van de huidige en voorgaande relaties, de contacten in het land van herkomst en het contact met of kennis van LHBTI-groepen heeft de minister aangegeven dat de verklaringen van eiser over zijn homoseksualiteit toen hij al ouder was zwaarder wegen dan de verklaringen van eiser met betrekking tot zijn jonge jaren, in het bijzonder het contact met [P] . De minister acht het onaannemelijk dat eiser juist summier en wisselend heeft verklaard over de contacten en relaties in zijn volwassen leven. Van eiser wordt verwacht dat hij hier meer over kan vertellen. De minister heeft eiser in dit verband tegengeworpen dat hij wisselend heeft verklaard over de eerste aanzet tot een relatie met [B] en over de ontwikkeling van de gevoelens voor [B] . Ook heeft eiser summiere verklaringen over [J] afgelegd.
4.2.3.
Wat betreft eisers contact met de LHBTI-gemeenschap in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie, blijven de verklaringen van eiser over de betekenis van zijn ervaringen in Nederland oppervlakkig. Ook heeft eiser volgens de minister onnavolgbare verklaringen afgelegd over [M] .
4.2.4.
Ten aanzien van eisers relaas over discriminatie, repressie en vervolging in Uganda heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser rondom de kennis van het verbod op homoseksualiteit in Uganda algemeen van aard zijn.
4.2.5.
De minister heeft zich ten aanzien van de eisers verklaringen over problemen wegens het incident in de kerk op het standpunt gesteld dat de homoseksualiteit van eiser niet aannemelijk wordt geacht en dat dit al daarom afbreuk doet aan de aannemelijkheid van de daaruit vloeiende problemen, waaronder het incident in de kerk. Ook heeft eiser ongerijmde verklaringen afgelegd over dit incident en de daaropvolgende gebeurtenissen.
4.3.
Naar aanleiding van wat eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht, stelt de minister zich op pagina 2 t/m 6 van het bestreden besluit op het standpunt dat het referentiekader van eiser is meegenomen in de beoordeling van de asielaanvraag.
4.4.
De minister ziet in het geloofwaardig gevonden asielmotief 1 en wat eiser naar voren heeft gebracht geen aanknopingspunten om eiser als vluchteling aan te merken of om te concluderen dat eiser een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Uganda. Eiser krijgt om die redenen geen verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw. De minister ziet ook geen aanleiding voor het verlenen van een afgeleide verblijfsvergunning asiel, een reguliere verblijfsvergunning of uitstel van vertrek als bedoeld in artikel 64 van de Vw. Omdat eiser al eerder een terugkeerbesluit heeft ontvangen, is aan eiser niet opnieuw een terugkeerverplichting opgelegd.
Beoordeling van de beroepsgronden
Zorgvuldigheid en referentiekader
5. Eiser betoogt dat hij door het lange tijdsverloop niet goed heeft kunnen verklaren en dat de minister daarmee onvoldoende rekening heeft gehouden. Eiser is al vanaf augustus 2019 in Nederland, terwijl het nader gehoor pas in februari 2022 en het aanvullend gehoor in april 2024 heeft plaatsvonden. Een dergelijk lange periode doet iets met het geheugen en het vermogen om te verklaren.
5.1.
Eiser voert voorts aan dat de minister geen rekening heeft gehouden met zijn referentiekader. Eiser stelt dat hij lastig kan verklaren over zijn gevoelens en gedachten. Dat heeft te maken met zijn psychische gesteldheid, onder meer door uitermate nare ervaringen van eiser in Uganda, zijn leeftijd, zijn karakter en de cultuur in Uganda, waaronder de repressieve attitude van zowel de overheid als de bevolking in Uganda ten opzichte van homoseksualiteit.
6. Deze beroepsgronden slaagt niet.
6.1.
De rechtbank is met de minister van oordeel dat er geen sprake is van een zodanig lange periode tussen augustus 2019 en de gehoren in 2022 en 2024 dat van eiser niet meer verwacht kan worden dat hij niet voldoende kan verklaren. Bovendien heeft eiser in zijn beroepschrift niet concreet aangegeven welke verklaringen gezien het tijdsverloop niet correct zijn en al dan niet ten onrechte in de beoordeling zijn betrokken. Verder hebben, zoals verder in deze uitspraak wordt overwogen, de gehoren, mede gelet op opbouw, vraagstelling en beantwoording door eiser, op zorgvuldige wijze plaatsvonden en heeft de minister eiser mogen tegenwerpen dat hij op belangrijke onderdelen onvoldoende, vaag en ongerijmd heeft verklaard, terwijl van eiser mag worden verwacht dat hij op die onderdelen concretere en duidelijkere verklaringen geeft.
6.2.
De rechtbank wijst in dit verband eerst verder op de WI 2019/17 en enkele uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). In een uitspraak van 4 augustus 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1754) heeft de Afdeling overwogen dat de minister bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een seksuele geaardheid een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling moet verrichten, waarbij hij de verklaringen van de vreemdeling over de verschillende in WI 2019/17 genoemde thema’s uitdrukkelijk in hun onderlinge samenhang én in het licht van de overige verklaringen moet bezien. In de WI 2019/17 staat onder meer, dat na het vrije relaas vooral open vragen moeten worden gesteld. Het is van belang om verder door te vragen bij standaardantwoorden. Het is daarbij de bedoeling de vreemdeling uit te nodigen zijn verklaringen nader te onderbouwen en persoonlijker te maken. Voorts heeft de Afdeling over WI 2019/17 in de uitspraken van 10 en 12 augustus 2020 overwogen dat de wijze waarop de minister een gestelde seksuele gerichtheid als asielmotief onderzoekt en beoordeelt, in algemene zin zorgvuldig is (ECLI:NL:RVS:2020:1885) en dat in LHBTI-zaken het zwaartepunt van de geloofwaardigheidsbeoordeling ligt bij het persoonlijke en authentieke verhaal dat de vreemdeling vertelt over en vanuit zijn eigen ervaring met betrekking tot zijn gestelde seksuele gerichtheid (ECLI:NL:RVS:2020:1885).
6.3.
De rechtbank stelt vast dat bij het bestreden besluit en de gehoren de werkinstructie 2019/17 tot uitgangspunt is genomen. De minister heeft aan de hand van de in de werkinstructie aangegeven thema’s eisers asielrelaas in onderlinge samenhang beoordeeld. Uit de gehoren blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat er open vragen zijn gesteld en ook is doorgevraagd, waarbij aan eiser de ruimte is gegeven om zijn eigen ervaringen en gevoelens te delen, en dat er waar nodig pauzes zijn ingelast. De rechtbank is verder met de minister van oordeel dat, hoewel homoseksualiteit in Uganda verboden is, van eiser verwacht mag worden dat hij tot op zekere hoogte kan verklaren over zijn eigen gevoelens en belevingen, zeker in zijn volwassen leven, en niet in algemene bewoordingen blijft steken. Bovendien heeft eiser zelf verklaard dat hij zich wel kan uiten. Met de omstandigheid dat eiser zich tijdens het nader gehoor niet goed voelde, is blijkens het verslag van het nader gehoor rekening gehouden door pauzes in te lassen.
6.4.
Verder is de rechtbank met de minister van oordeel dat, hoewel dit niet voorafgaand aan het gehoor en het voornemen is weergegeven, voldoende rekening is gehouden met het referentiekader van eiser. Op pagina 2 t/m 6 van het bestreden besluit heeft de minister een kenbare en naar het oordeel van de rechtbank deugdelijke motivering over het referentiekader van eiser en de wijze waarop hiermee is rekening gehouden, gegeven. Eisers betoog dat de minister ten onrechte geen rekening heeft gehouden met eisers culturele achtergrond, medische situatie, scholing, karkater, omgeving en ervaringen, faalt wegens een gebrek aan nadere onderbouwing hiervan. De rechtbank ziet hiervoor bovendien in de besluitvorming geen aanknopingspunten. Ook de adviezen van Medifirst van 31 januari 2024 zijn op zorgvuldige wijze in de besluitvorming betrokken. Volgens Medifirst komt betrokkene ondanks medische klachten consistent over. In dit advies wordt het volgende aangegeven: “Betrokkene geeft duidelijke en heldere antwoorden op vragen en geeft aan dat hij het interview graag zou willen doen. Dit lijkt niet belastbaar voor betrokkene, gezien hij over gebeurtenissen kan praten. Graag betrokkene de mogelijkheid bieden om regelmatig een stukje te lopen en te bewegen om pijnklachten te verminderen. Er zijn beperkingen door medische klachten, graag rekening houden met opbouw van spanningen en hierdoor geheugenproblematiek, hoofdpijnklachten en emotionele reacties. Betrokkene meer tijd geven om exacte data te achterhalen of de data bij benadering uit vragen. Betrokkene de gelegenheid bieden om zijn medicatie innemen. Bij betrokkene geobserveerd dat hij een wisselende concentratie kan ervaren. Betrokkene korte en gerichte vragen stellen en deze vragen herhalen, verduidelijken of de vragen anders stellen. Betrokkene heeft aangegeven dat hij pijnlijke gebeurtenissen heeft meegemaakt in het verleden, gelieve hier rekening mee te houden.” Geadviseerd wordt verder: “Betrokkene op zijn gemak stellen en bij emotionele reacties regelmatig een pauze aanbieden. Er is sprake van beperkingen die relevant zijn voor het horen en/of beslissen, te weten dat betrokkene heeft aangegeven dat hij niet in staat is om de exacte data te benoemen omtrent zijn asielrelaas. Volgens betrokkene kan hij dit aangeven bij benadering (maanden, seizoenen en jaartallen)”. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat niet voldoende met de genoemde beperkingen en adviezen van Medifirst rekening is gehouden.
Geloofwaardigheidsbeoordeling
7. Ten aanzien van eisers beroepsgronden over het ongeloofwaardig gevonden asielmotief 2 die overeenkomen met wat eiser reeds in de zienswijze naar voren heeft gebracht, stelt de rechtbank vast dat de minister hierop in de motivering van het bestreden besluit op pagina 6 t/m 20 een uitgebreide motivering heeft gegeven. De rechtbank acht deze motivering kenbaar en deugdelijk.
7.1.
Over wat eiser verder in beroep naar voren heeft gebracht, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank is van oordeel dat minister het zwaartepunt van de beoordeling bij eisers relaas over zijn relaties met anderen op oudere leeftijd heeft mogen leggen. Ook heeft de minister op pagina 5 van het voornemen en pagina 6 en verder van het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd dat eisers verklaringen over het proces van acceptatie in zijn volwassen leven oppervlakkig zijn. De omstandigheid dat minder zwaar wordt getild aan de vage verklaringen van eiser over [P] maakt niet dat deze geloofwaardig zijn. Eisers betoog in dit verband faalt dan ook. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister eveneens deugdelijk gemotiveerd dat eisers verklaringen over [J] summier en oppervlakkig zijn. De minister heeft verder in het relaas over [B] terecht tegenstrijdigheden aangenomen en zich op het standpunt mogen stellen dat eisers verklaringen over [B] eveneens summier en oppervlakkig zijn. Hetgeen eiser nadien aan zijn advocaat heeft geschreven, maakt dit niet anders. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd, bijvoorbeeld op pagina 11 van het voornemen en pagina 16 van het bestreden besluit, dat eiser niet duidelijk heeft gemaakt wat [M] voor hem betekent.
7.2.
De minister heeft eiser mogen tegenwerpen dat hij, gelet op zijn leeftijd (eiser was 23 jaar oud toen hij uit Uganda vertrok), op de hoogte had moeten zijn van het taboe op en de wetgeving omtrent homoseksualiteit alsmede meer had kunnen verklaren over LHBTI-organisaties in Uganda. Dat deze organisaties in het geheim opereren, maakt dat voor eiser als gesteld homoseksueel niet anders. De rechtbank ziet in de door eiser aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 24 november 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2615) geen aanknopingspunten voor een ander oordeel.
7.3.
Verder gaat de minister in het bestreden besluit voldoende in op de door eiser overgelegde stukken. De minister heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser met de overgelegde foto’s niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij homoseksueel is. Ten aanzien van de berichten op Grindr en de overgelegde verklaringen, heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat deze niet doorslaggevend zijn gezien de oppervlakkige verklaringen van eiser zelf en de omstandigheid dat het zwaartepunt in de beoordeling nou eenmaal bij de verklaringen van eiser over zijn seksuele geaardheid ligt. In het verweerschrift heeft de minister aanvullend en deugdelijk aangegeven dat uit de verklaringen over het verschijnen op bijeenkomsten van het COC en de contacten via datingsapps, eisers daadwerkelijke gevoelens niet blijken.
8. De rechtbank komt gelet op dit alles tot de conclusie dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers verklaringen over zijn homoseksuele gerichtheid en de daaruit vloeiende problemen, geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen en dat niet aan de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vw is voldaan.
9. De minister heeft in het geloofwaardig gevonden asielmotief 1 en wat eiser naar voren heeft gebracht terecht geen aanknopingspunten gezien om eiser als vluchteling aan te merken of om te concluderen dat eiser een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Uganda.
Terugkeerbesluit
10. Tot slot faalt ook de beroepsgrond dat er geen sprake is van een eerder genomen terugkeerbesluit. Uit het dossier blijkt dat er jegens eiser op 1 juli 2020 een terugkeerbesluit is genomen dat in rechte is komen vast te staan. Hoewel in dat besluit bij de terugkeerverplichting niet expliciet Uganda is genoemd als land van terugkeer, kan dat naar het oordeel van de rechtbank wel zonder meer uit dat besluit worden afgeleid. De minister heeft ter onderbouwing hiervan terecht gewezen op een uitspraak van de Afdeling van 27 oktober 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2369).

Conclusie en gevolgen

11. Eisers beroepsgronden slagen niet. De rechtbank acht het beroep ongegrond. Dat betekent dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen als ongegrond en het bestreden besluit in stand blijft.
11.1.
Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.