ECLI:NL:RBDHA:2025:13170

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
C/09/677178 / JE RK 24-2244
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in een gezinshuis met aandacht voor de opvoedvaardigheden van de vader

Op 4 juli 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderen verblijven sinds juli 2024 in een gezinshuis, waar hun ontwikkelbehoeften worden ondersteund. De vader, die in België woont, heeft de wens geuit dat de kinderen bij hem komen wonen, maar er zijn zorgen over zijn opvoedvaardigheden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er nog aandachtspunten zijn met betrekking tot de zorg die de vader kan bieden. De Raad en de gecertificeerde instelling zullen onderzoeken of de kinderen in de toekomst bij de vader kunnen wonen, waarbij ook gekeken moet worden naar de mogelijkheden voor hulpverlening in België. De kinderrechter heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 7 februari 2026, in het belang van de kinderen, die momenteel goed functioneren in het gezinshuis. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/677178 / JE RK 24-2244
Datum uitspraak: 4 juli 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting [instelling],
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2010 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2011 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] .
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in België,
advocaat: mr. A.M. Koopman, te Alkmaar.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij de beschikking van 31 januari 2025 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 7 februari 2026. Bij diezelfde beschikking heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening verlengd tot 7 juli 2025 en het verzoek van de gecertificeerde instelling (dat strekte tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing met één jaar) voor het overige aangehouden.
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 13 december 2024;
  • de beschikking van 31 januari 2025;
- de schriftelijke update van de gecertificeerde instelling met bijlagen van 1 juni 2025.
1.3.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 juli 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] en [naam 2] , namens de gecertificeerde instelling;
  • de vader met zijn advocaat.
De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder wel juist is opgeroepen.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening over het aangehouden deel van het verzoek van de gecertificeerde instelling gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hierover gezamenlijk een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn erkend door de vader nadat hij daarvoor van de kinderrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, bij uitspraak van 6 maart 2023, vervangende toestemming verleend had gekregen.
2.3.
Sinds juli 2024 verblijven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinshuis.
2.4.
De vader is woonachtig in België.
2.5.
De vader heeft bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, een verzoek ingediend om hem te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij hem zal zijn (dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer C/15/331712 en rekestnummer FA RK 22-4200). Dit verzoek is op 3 juli 2025 op een zitting behandeld. Ter zitting heeft de vader het verzoek betreffende het bepalen van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem, ingetrokken. Uitspraak is bepaald op uiterlijk 31 juli 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening (alsnog) toe te wijzen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. De kinderen verblijven inmiddels een jaar in het gezinshuis. In het gezinshuis wordt goed aangesloten bij de opvoedbehoeften van beide kinderen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gaan drie weekenden per maand en een gedeelte van hun vrije dagen en vakantiedagen naar de vader in België. De kinderen en de vader hebben de wens om bij elkaar te gaan wonen (in België). De gecertificeerde instelling heeft er echter nog onvoldoende vertrouwen in dat de vader de zorg voor de kinderen kan dragen. De vader lijkt (nog) niet goed te beseffen wat de kinderen nodig hebben. Ook lukt het hem onvoldoende om duidelijke regels te stellen en soms maakt hij keuzes die niet direct in het belang van de kinderen lijken te zijn. Het netwerk van de vader is bereid hem te ondersteunen, maar dit lijkt in praktijk lastig te organiseren te zijn en de gecertificeerde instelling vraagt zich af of ook het netwerk zich bewust is van de behoeften van de kinderen. De gecertificeerde instelling heeft onderzocht of er hulpverlening, zoals opvoedondersteuning, kan worden ingezet bij de vader thuis. Of dit mogelijk is, is echter nog onduidelijk. De komende periode wil de gecertificeerde instelling verder onderzoeken wat mogelijk is om in te zetten. De jeugdbeschermer heeft ter zitting te kennen gegeven dat het belangrijk is dat de kinderen van dit onderzoek niet van op de hoogte worden gesteld, dit om te zorgen dat zij geen hoop krijgen op het wonen bij de vader en vervolgens worden teleurgesteld als de uitkomst anders is dan zij het liefst zien. De huidige regeling verloopt voorspoedig. De kinderen ontwikkelen zich goed in het gezinshuis en hebben het naar hun zin bij de vader. [minderjarige 2] ontvangt behandelingen van een therapeut en voor [minderjarige 1] wordt onderzocht of hij kan starten met psychomotorische therapie. De gecertificeerde instelling is van mening dat de huidige regeling op dit moment het meest in het belang van de kinderen is.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de vader is verweer gevoerd tegen het verzochte. Ter zitting is door de vader naar voren gebracht dat hij in België een passende school voor de kinderen, een huisarts en hulpverlening gevonden heeft. Het probleem is dat hij de kinderen hiervoor niet kan inschrijven dan wel aanmelden omdat de kinderen nog niet ingeschreven staan in België. Het is nu een mooi moment om te beslissen dat de kinderen bij de vader kunnen gaan wonen. Zij kunnen dan na de zomervakantie op de nieuwe school instromen. . De vader vindt het belangrijk dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] contact houden met hun jongere halfzusje die in hetzelfde gezinshuis verblijft als waar de [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven. Hij stelt daarom voor om de huidige regeling om te draaien; wonen bij de vader en een contactregeling met de gezinshuisouders en het halfzusje. De vader wil ook meewerken aan het mogelijk maken van contact tussen de moeder en de kinderen als de kinderen bij hem gaan wonen. De vader is in staat om de zorg- en opvoedtaken van de kinderen op zich te nemen. [minderjarige 1] heeft bij hem geen problemen met opstaan in de ochtend omdat hij een wekker heeft. Daarnaast zal de opa van vaderszijde de vader helpen bij de opvoeding van de kinderen op de momenten dat de vader aan het werk is, zoals in de ochtenden.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1]
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Sinds een jaar verblijven de kinderen in een gezinshuis. De vader heeft de duidelijke en begrijpelijke wens dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij hem in België komen wonen. Dit betekent dat hij meent dat het aangehouden deel van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moet worden afgewezen. Indien de kinderrechter dit verzoek afwijst, betekent dat echter niet, anders dan de vader meent, dat de kinderen naar hem kunnen. Op het moment dat de machtiging tot uithuisplaatsing afloopt, moeten de kinderen terug naar hun hoofdverblijfplaats. De hoofdverblijfplaats van de kinderen ligt, naar moet worden aangenomen, nog altijd bij de moeder. Het feit dat de kinderen momenteel ingeschreven staan op het adres van het gezinshuis, maakt dat niet anders. Terugkeer naar de moeder is echter niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De kinderen hebben momenteel geen contact met de moeder en hebben tijdens het kindgesprek naar voren gebracht hier momenteel ook (nog) niet aan toe te zijn. Daarnaast heeft de gecertificeerde instelling geen zicht op de thuissituatie van de moeder en haar opvoedcapaciteiten.
5.3.
Het is daarentegen wel in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat zij voorlopig in het gezinshuis blijven wonen. De kinderen hebben het daar naar hun zin. Ook gaan zij in de buurt van het gezinshuis naar school, zij hebben vrienden en zij krijgen hulpverlening. Zij zijn ook dichtbij hun jongere halfzusje, die ook in het gezinshuis woont. In het gezinshuis wordt aangesloten bij de opvoedbehoeften van de kinderen en wordt de structuur geboden die zij nodig hebben om toe te komen aan hun ontwikkeling.
5.4.
De kinderen gaan op dit moment drie weekenden per maand naar de vader. Zij reizen zelfstandig met het openbaar vervoer richting [plaats] , waar de vader hen ophaalt met de auto en met hen door rijdt naar België. De terugreis gaat op dezelfde manier. De omgangsmomenten verlopen goed, maar er zijn nog wel aandachtspunten wat betreft de opvoedvaardigheden van de vader. Het lukt de vader nog onvoldoende om de kinderen duidelijke regels en een duidelijke structuur te bieden. Ook maakt de vader af en toe opmerkelijke keuzes, zoals het laten zetten van een tatoeage bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Uit het dossier blijkt ook dat de vader is geschrokken van hetgeen de gezinshuismoeder heeft opgeschreven over de opvoedbehoeften van de kinderen en over hetgeen zij nodig hebben van hun opvoeder.
5.5.
De kinderrechter benadrukt dat er nog steeds aanleiding is om te onderzoeken of de kinderen in de nabije toekomst bij de vader in België kunnen gaan wonen. Ter zitting is naar voren gebracht dat de Raad (en de gecertificeerde instelling) daar ook, zo begrijpt de kinderrechter, (opnieuw) onderzoek naar zullen gaan doen. Dit onderzoek zal de nodige tijd kosten en is ingewikkeld omdat de vader woonachtig is in België. Bezien moet worden of in België mogelijk is wat hier in Nederland voor de kinderen wordt ingezet/nog wordt ingezet aan met name hulpverlening en wat vader kan worden geboden aan praktische hulp en opvoedondersteuning. Ook moet worden bekeken wat vanuit België haalbaar is als het gaat om contact tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de moeder.
5.6.
De uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, in de zaak met zaaknummer
C/15/331721rekestnummer
FA RK 22-4200behoeft naar het oordeel van de kinderrechter niet te worden afgewacht, nu, wat deze uitspraak ook zal inhouden, dat niet leidt tot een ander oordeel in de onderhavige zaak.
5.7.
Gelet op het bovenstaande zal de kinderrechter het aangehouden deel van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een gezinsgerichte voorziening toewijzen tot 7 februari 2026 (de einddatum van de ondertoezichtstelling).
5.8.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening tot 7 februari 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2025 door mr. J.E. Bierling, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Kroon als griffier, en op schrift gesteld op 21 juli 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek.