ECLI:NL:RBDHA:2025:13171
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.A. Weststrate, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, die op 4 juni 2025 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De maatregel werd op 13 juni 2025 opgeheven, omdat de eiser op die dag met de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) naar Albanië was vertrokken. Eiser heeft op 1 juli 2025 beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt.
De rechtbank heeft op 9 juli 2025 de zaak behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen. De rechtbank beperkte haar beoordeling tot de vraag of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring onrechtmatig was geweest voorafgaand aan de opheffing. Eiser stelde dat er een lichter middel had moeten worden toegepast, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden, waaronder het illegaal verblijf van eiser en het ontbreken van een vaste woon- en verblijfplaats, voldoende grond vormden voor de maatregel van bewaring. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgrond van eiser niet leidde tot de conclusie dat de maatregel onrechtmatig was.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.