ECLI:NL:RBDHA:2025:13179

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
C/09/678101 / HA ZA 25-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsaansprakelijkheid van een advocaat in een geschil over een aandeelhoudersovereenkomst en managementovereenkomst

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Den Haag, stond de beroepsaansprakelijkheid van een advocaat centraal. De eiseressen, ITHEC ICT B.V. en [partij A sub 2] B.V., stelden dat hun advocaat, mr. P.F. Keuchenius, tekort was geschoten in zijn zorgplicht tijdens schikkingsonderhandelingen in 2016 en 2022. De zaak begon met een geschil tussen ITHEC en [partij B] c.s. over een aandeelhoudersovereenkomst en een managementovereenkomst. In de procedure werd onder andere besproken of de advocaat de cliënten voldoende had beschermd tegen onbedoelde verplichtingen die voortvloeiden uit de onderhandelingen. De rechtbank oordeelde dat de advocaat niet voldoende had gezorgd dat zijn cliënten niet onbedoeld aan een schikking gebonden raakten. Dit leidde tot een schadevergoeding van € 50.750 voor de eiseressen, die voortvloeide uit de gemaakte kosten in juridische procedures die het gevolg waren van de beroepsfout van de advocaat. De rechtbank verklaarde de vorderingen van [partij B] c.s. in reconventie ongegrond, omdat ITHEC wel degelijk cliënt was van de advocaat tijdens de relevante periode. De uitspraak benadrukt de zorgplicht van advocaten en de noodzaak om cliënten goed te adviseren en te beschermen in juridische geschillen.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag
Team handel
Zaaknummer: C/09/678101 / HA ZA 25-20
Vonnis van 16 juli 2025
in de zaak van

1.ITHEC ICT B.V. te Utrecht,

2.
[partij A sub 2] B.V.te [vestigingsplaats 1] ,
eiseressen in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat: mr. P.F. Keuchenius,
tegen

1.[partij B sub 1] B.V. te [vestigingsplaats 2] ,

2.
[partij B sub 2]te [woonplaats] ,
3.
[partij B sub 3]te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat: mr. G.C. Endedijk.
Partijen worden hierna aangeduid als Ithec en [partij A sub 2] B.V. (gezamenlijk: Ithec c.s.) enerzijds en als [partij B sub 1] , [partij B sub 2] en [partij B sub 3] (gezamenlijk [partij B] c.s.) anderzijds.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 9 juli 2024;
  • de akte overlegging producties, met producties 1 tot en met 36;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende vordering in (voorwaardelijke) reconventie, met producties 1 tot en met 16;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 37 tot en met 48.
1.2.
Op 10 juni 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht en hebben daarbij gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zij aan de rechtbank hebben overhandigd. De griffier heeft aantekening gemaakt van wat partijen tijdens de zitting hebben gezegd. Aansluitend is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Ithec verleent ICT-diensten aan diverse instellingen en ondernemingen. [partij A sub 2] B.V. is (thans) enig aandeelhouder en bestuurder van Ithec. De heer [naam 1] (hierna te noemen: [naam 1] ) is bestuurder en (indirect) eigenaar van [partij A sub 2] B.V.
2.2.
De heer [naam 2] (hierna te noemen: [naam 2] ) is op 1 maart 2011 in dienst van Ithec getreden. Vanaf 1 januari 2013 trad [naam 2] aan als bestuurder van Ithec en werd hij (indirect) houder van een aantal stemrechtloze aandelen in Ithec. Daartoe is tussen [partij A sub 2] B.V. en [bedrijfsnaam] B.V. een aandeelhoudersovereenkomst gesloten (hierna: de aandeelhoudersovereenkomst) en tussen Ithec en [bedrijfsnaam] B.V. en [naam 2] (hierna te noemen: [partij C] c.s.) een managementovereenkomst (hierna: de managementovereenkomst).
2.3.
In voorjaar van 2016 zijn er problemen ontstaan in de samenwerking tussen [naam 1] en [naam 2] . [naam 1] heeft zich toen tot [partij B sub 3] gewend voor juridische bijstand. In een e-mail van 18 mei 2016 bevestigde [partij B sub 3] namens [partij B sub 1] de opdracht, waarbij onder meer is verwezen naar de algemene voorwaarden van [partij B sub 1] .
2.4.
[partij B sub 3] heeft namens [partij A sub 2] B.V. met (de advocaat van) [partij C] c.s. onderhandeld over een oplossing. Op 18 juli 2016 heeft [partij B sub 3] per e-mail aan de advocaat van [partij C] c.s. gestuurd waarin hij reageert op de voorliggende voorstellen tot (onder andere) aanpassing van de aandeelhoudersovereenkomst. In dat bericht schrijft hij onder meer:
‘Voorts merk ik op, dat ondergetekende eveneens zal optreden namens Ithec.’
2.5.
Bij e-mail van 27 juli 2016 [partij B sub 3] als volgt aan de advocaat van [partij C] c.s. bericht:
‘Naar aanleiding van ons telefonisch onderhoud d.d. 21 juli jl. waarin u namens uw cliënte een voorstel tot overname van de aandelen hebt gedaan tegen betaling van € 200.000 onder de voorwaarde dat cliënte en uw beide cliënten elkaar finale kwijting over en weer zullen verlenen, kan ik u berichten dat cliënte hier niet mee akkoord kan gaan. Dit afwijzen is niet gelegen in de hoogte van het bedrag, maar in de voorwaarden die uw cliënt(e) stelt. De reden is namelijk, dat uw cliënt thans een relatie en concurrentiebeding heeft waar cliënte uw cliënt aan wil houden. Het afbreukrisico voor cliënte is te groot indien zij uw cliënte zal uitkopen en voorts uw cliënt alle vrijheid biedt om zowel personeel als relaties van Ithec ICT te doen bewegen over te stappen naar een concurrerende onderneming.
Ongeacht of dit de insteek is van uw cliënt(e) kan ik u een tegenvoorstel doen, welke alleen maar gunstiger voor uw cliënte zal zijn op het moment dat uw cliënt geen intentie heeft een vergelijkbare onderneming te starten met klanten van Ithec ICT. In hoofdlijnen kunnen de twee opties als volgt uiteengezet worden.
Optie 1
Uw cliënte zal een bedrag van € 300.000,-- ontvangen in ruil voor alle aandelen B. Tevens zal de managementovereenkomst met uw cliënt met wederzijds goedvinden worden beëindigd, met dien verstande dat alle bedingen in deze overeenkomst van kracht zullen blijven. Het zal uw cliënt(e) aldus niet vrijstaan relaties en/of werknemers te doen bewegen naar een concurrerende onderneming te gaan. Tevens zal uw cliënt(e) zich inzetten dat dit ook niet zal gebeuren, oftewel er zal een gedegen overdracht plaats moeten vinden. Klanten en/of personeel die toch overgaan kosten € 100.000,-- per eenheid, dit naast de bedingen en enkel in overleg.
Optie 2
Partijen komen algehele finale kwijting over en weer met elkaar overeen, waarbij uw cliënten een bedrag van 600.000 euro aan cliënte zal betalen. Het concurrentiebeding zal komen te vervallen. Voor wat betreft het relatiebeding zal deze gedeeltelijk komen te vervallen. Uw cliënt(e) zal een x een aantal klanten mee kunnen nemen alsmede personeel. Een en ander in overleg en per klant af te rekenen. Cliënte komt tot voornoemd bedrag, daar zij het vermoeden heeft dat uw cliënt(e) de eerder verstrekte "groene lijst" wil meenemen.
Graag verneem ik het standpunt van uw cliënt(e) in deze.
(…)’
2.6.
De volgende dag reageerde de advocaat van [partij C] c.s. als volgt op die e-mail:
‘Het is goed te zien dat we nu wel ergens lijken te (kunnen) komen.
Cliënt wordt niet vrolijk van de hoogte van het bod voor zijn aandelen B en is van mening dat deze een waarde van minimaal het dubbele kennen. Niettemin begint dit een slepende affaire te worden en cliënt is het zat. In die zin wint uw cliënt.
Cliënt accepteert uw
Optie 1, met dien verstande dat:
(a.) per uiterlijk 1 september alles is geeffectueerd,
(b.) en dan een streep door de lening + rente gaat aan de zijde van uw cliënt (is geen enorm bedrag, maar toch),
(c.) cliënt nog wel zijn winstuitkering voor 2015 (=restant) en 2016 (zijnde tot ultimo augustus) ontvangt.
Mag ik uiterlijk begin volgende week uw concept vaststellingsovereenkomst tegemoet zien?’
2.7.
[partij B sub 3] heeft deze e-mail op dezelfde dag doorgestuurd naar [naam 1] met het volgende bericht:
‘Zoals besproken. Kan jij mij akkoord gegeven, zodat ik de advocaat kan bevestigen en [naam 2] niet meer terug kan?’
2.8.
Een dag later reageerde [partij B sub 3] op de e-mail van de advocaat van [partij C] c.s. met de volgende e-mail:
‘(…) Cliënte is akkoord en de concept overeenkomst kan u volgende week van mij tegemoet zien. Een praktische vraag, uw cliënt is de komende twee weken vrij. Gaat het lukken om het in deze periode af te ronden? (…)’
2.9.
Vervolgens is er over en weer gecommuniceerd over een (concept-) vaststellingsovereenkomst. Dit heeft niet tot een ondertekening van een vaststellingsovereenkomst geleid.
2.10.
[bedrijfsnaam] B.V. heeft, na het verkregen verlof van de voorzieningenrechter, op 7 september 2016 (derden)beslag gelegd op bankrekeningen van [partij A sub 2] B.V.
2.11.
In een e-mail van 10 september 2016 schreef [partij B sub 3] naar [naam 1] het volgende:
‘Helaas is het heel makkelijk om beslag te krijgen bij de rechtbank. Er af krijgen is lastiger. De rechter zal namelijk overtuigd moeten worden dat de vordering gewoon helemaal nergens op gebaseerd is en dat de kans aannemelijk is dat deze in de bodemprocedure zal worden afgewezen.
In ons geval ben ik (en [partij B sub 3] ook) van mening dat er absoluut geen 100% overeenkomst tot stand is gekomen. We zaten immers nog in het onderhandelingsproces.’
2.12.
[bedrijfsnaam] is daarna een procedure gestart tegen [partij A sub 2] B.V. en Ithec. [bedrijfsnaam] vorderde de nakoming van de door haar gestelde koopovereenkomst betreffende haar aandelen. In conventie heeft Ithec c.s. een bevoegdheidsexceptie opgeworpen vanwege het in de aandeelhoudersovereenkomst opgenomen arbitragebeding. Daarnaast hebben Ithec c.s. vorderingen in reconventie ingesteld, waaronder een vordering tot verklaring voor recht (i) dat [naam 2] een
bad leaveris in de zin van artikel 3 van de aandeelhoudersovereenkomst en zoals is opgenomen in artikel 7.5 van de managementovereenkomst en (ii) dat de managementovereenkomsten opgenomen relatie-, concurrentie- en geheimhoudingsbedingen op [bedrijfsnaam] van toepassing zijn.
2.13.
In haar vonnis van 22 februari 2017 heeft de Rechtbank Midden-Nederland zich in conventie onbevoegd verklaard vanwege het arbitragebeding in de aandeelhoudersovereenkomst. De beslissing in reconventie is aangehouden totdat een uitspraak in arbitrage is gedaan.
2.14.
In zijn arrest van 12 maart 2019 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis van 22 februari 2017 bekrachtigd.
2.15.
In een procedure tussen enerzijds Ithec en anderzijds [naam 2] en zijn echtgenoot, [bedrijfsnaam] B.V. en Sanmelior ICT B.V. heeft de Rechtbank Midden-Nederland [naam 2] en [bedrijfsnaam] B.V. bij vonnis van 2 november 2020 hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 50.000 wegens overtreding van het in de managementovereenkomst opgenomen relatie- en concurrentiebeding.
2.16.
Bij vonnis van 16 juni 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland alsnog een beslissing gegeven over de vorderingen in reconventie in de procedure tussen [bedrijfsnaam] B.V. en [partij A sub 2] B.V., omdat er nog geen arbitrageprocedure tussen hen aanhangig was gemaakt. Zij heeft daarin onder meer het volgende geoordeeld:
‘2.6. [bedrijfsnaam] heeft ter onderbouwing van haar verweer in reconventie nog correspondentie uit 2016 in het geding gebracht waaruit volgens haar volgt dat partijen daadwerkelijk overeenstemming hadden bereikt en onder meer zijn overeengekomen dat [bedrijfsnaam] zou worden aangemerkt als
good leaverin de zin van artikel 4 van de aandeelhoudersovereenkomst en artikel 7.5 uit de managementovereenkomst. Daarin volgt de rechtbank haar niet. De stelling van [partij A sub 2] B.V. en Ithec dat juist de vraag of [naam 2] en [bedrijfsnaam] gebonden zou zijn aan het relatie- en concurrentiebeding hen nog verdeeld hield en dat dit uiteindelijk in de overeenstemming in de weg heeft gestaan, wordt door de stukken waarop [bedrijfsnaam] zich beroept niet voldoende weerlegd. Uit de stukken blijkt wel dat partijen het over veel geschilpunten eens waren, maar niet dat er hen ook overeenstemming over was dat artikel 3 van de Aandeelhoudersovereenkomst niet van toepassing zou zijn. In deze procedure is dan ook niet komen vast te staan dat partijen een nadere afspraak hebben gemaakt op grond waarvan [bedrijfsnaam] niet als
bad leaverzou worden aangemerkt. Omdat ook de omstandigheden genoemd in artikel 4 zich niet voordoen zal de gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen.’
2.17.
Op 30 oktober 2021 heeft [bedrijfsnaam] een arbitrageaanvraag bij het Nederlands Arbitrage Instituut (hierna te noemen: NAI) ingediend. Hiermee werd de arbitrageprocedure aanhangig.
2.18.
Op 15 november 2022 wees het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een arrest over de vordering in reconventie in de zaak tussen [bedrijfsnaam] B.V. en [partij A sub 2] B.V. Het gerechtshof heeft als volgt geoordeeld:
‘3.1.Het hof is van oordeel dat partijen de aandeelhoudersovereenkomst met wederzijds goedvinden hebben beëindigd en dat op grond van de daarover gemaakte afspraken (de ‘juli-afspraak’) [naam 2] de aandelen aan Ithec moet overdragen tegen betaling door Ithec van € 300.000,-.
(…)
3.3.
Uit deze e-mailwisseling komt naar voren dat [naam 2] akkoord is gegaan met het voorstel van Ithec zoals verwoord in het e-mailbericht van 27 juli 2016 onder optie 1. Daarin heeft Ithec [naam 2] een aanbod gedaan om haar aandelen tegen een bedrag van € 300.000,- over te nemen waarbij [naam 2] zich verbond om - kort gezegd - af te zien van het over- of meenemen van relaties en personeel naar een concurrerende onderneming. Op die manier en onder die voorwaarden wilde Ithec de samenwerking met [naam 2] beëindigen. In het e-mailbericht van 28 juli 2016 heeft [naam 2] dat aanbod van Ithec aanvaard. [naam 2] ging ermee akkoord dat de samenwerking zou worden beëindigd en dat zij haar aandelen zou overdragen aan Ithec tegen de afgesproken prijs, € 300.000,-, en [naam 2] zou zich houden aan het voor hem geldende relatie- en non-concurrentiebeding. Daarmee is op 28 juli 2016 tussen partijen een overeenkomst tot stand gekomen. In zijn mail van 29 juli 2016 heeft mr. [partij B sub 3] als reactie op voormelde mail van 28 juli 2016 bovendien bevestigd dat zijn cliënte akkoord is en dat een concept-overeenkomst tegemoet kan worden gezien. Dat partijen hierna over de (tekst van de) schriftelijke vastlegging daarvan alsnog onenigheid hebben gekregen en het om die reden nooit tot een schriftelijke vaststellingsovereenkomst is gekomen, brengt daarin geen verandering. Immers niet is gesteld of gebleken dat in de gewisselde correspondentie en concepten met wederzijdse instemming is afgeweken van hetgeen op 28 juli 2016 is overeengekomen.
Gevolg van de juli-afspraak: [naam 2] geen bad-leaver
3.4.
Met de juli-afspraak hebben partijen de aandeelhoudersovereenkomst met wederzijds goedvinden beëindigd. Dat betekent - ook in de visie van Ithec c.s., zoals zij desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling aan het hof heeft verklaard, daarmee terugkomend op wat zij daarover in de memorie van antwoord stelt (onder nummer 9) - dat daarom de bepalingen van artikel 3 uit de aandeelhoudersovereenkomst (bad leaver) en artikel 4 (good leaver) niet meer van toepassing zijn. Die artikelen gaan immers uit van andere manieren van beëindiging van de aandeelhoudersovereenkomst die hier niet aan de orde zijn. In dit geval is sprake van een beëindiging met wederzijds goedvinden, waarbij partijen een prijs voor de aandelen van [naam 2] hebben afgesproken en daarmee zijn afgeweken van hetgeen daarover in de aandeelhoudersovereenkomst in de artikelen 3 tot en met 6 is opgenomen.
De grieven I en II, waarmee [naam 2] de vraag of zij aangemerkt dient te worden als bad leaver aan de orde stelt, slagen daarom.’
2.19.
Op 21 november 2022 vond de mondelinge behandeling in de arbitrageprocedure plaats. Tijdens de mondelinge behandeling hebben [bedrijfsnaam] en Ithec c.s. een schikking getroffen. De schikking is opgenomen in het arbitraal schikkingsvonnis van 22 december 2022. Deze schikking kwam op het volgende neer:
1) betaling door [partij A sub 2] B.V. aan [bedrijfsnaam] B.V. van € 75.000,
2) de overdracht van de aandelen in Ithec van [bedrijfsnaam] B.V. aan [partij A sub 2] B.V.,
3) betaling door [partij C] c.s. aan Ithec c.s. van hun kosten in arbitrage;
4) en voor het overige finale kwijting.
2.20.
In de zaak tussen enerzijds Ithec en anderzijds [naam 2] en zijn echtgenoot, [bedrijfsnaam] B.V. en Sanmelior ICT B.V. werd vervolgens ook een arrest in hoger beroep gewezen. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bekrachtigde bij arrest van 22 november 2022 het vonnis van de Rechtbank Midden-Nederland van 16 juni 2021, waarbij [partij C] c.s. werd veroordeeld tot betaling het boetebeding opgenomen in de managementovereenkomst wegens overtreding van de daarin opgenomen relatie- en concurrentiebeding.

3.Het geschil

3.1.
Ithec c.s. vordert na vermindering van eis – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
voor recht verklaart dat [partij B] c.s. toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst(en) van opdracht c.q. onrechtmatig jegens eisers hebben gehandeld en [partij B] c.s. hoofdelijk schadeplichtig is jegens [naam 1] c.s.;
de overeenkomst van opdracht gedeeltelijk ontbindt;
[partij B sub 2] en [partij B sub 1] veroordeelt tot betaling ter hoogte van de ongedaanmakingsverbintenissen op grond van artikel 7:271 BW;
[partij B] c.s. hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de volgende schadeposten:
a. € 90.625 aan gemaakte kosten voor de, volgens Ithec c.s., nodeloos gevoerde procedures in het geschil met [partij C] c.s.;
b. € 75.000 aan schade geleden door het treffen van de schikking in 2022;
c. € 30.000 aan prijsgegeven vorderingen jegens [partij C] c.s. op basis van het geheimhoudingsbeding;
d. € 10.000 aan gemaakte kosten die gepaard gingen met het conservatoir beslag van [bedrijfsnaam] B.V.;
e. € 12.000 aan de prijsgegeven openstaande schuld van [bedrijfsnaam] B.V. op grond van een geldlening;
f. € 6.722,20 aan buitengerechtelijke kosten;
g. € 20.000 aan gemist rendement vanwege de beslagen gelden;
h. € 250.000 wegens de gemiste kans op een overeenkomst zoals beoogd in juli 2016;
5. [partij B] c.s. hoofdelijk veroordeelt in de kosten van dit geding.
3.2.
Aan haar vorderingen legt Ithec c.s., kort gezegd, ten grondslag dat [partij B sub 3] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen door (i) de schikkingsonderhandelingen in 2016 onzorgvuldig te voeren, (ii) vervolgens Ithec c.s. heeft geadviseerd om in 2022 een nadelige schikking te treffen en (iii) nodeloos heeft geprocedeerd voor de overheidsrechter over geschilpunten waarvoor arbitrage was overeengekomen.
3.3.
[partij B] c.s. concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Ithec c.s., dan wel tot afwijzing van haar vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Ithec c.s. in de kosten van deze procedure.
In reconventie
3.4.
[partij B] c.s. vordert in reconventie dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
  • i) [partij A sub 2] B.V. veroordeelt tot betaling aan [partij B] c.s. van al hetgeen waartoe [partij B] c.s. in conventie jegens Ithec wordt veroordeeld, inclusief rente en kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over hetgeen door [partij B] c.s. betaald dient te worden, te berekenen vanaf de dag van wijzen van het vonnis. Deze vordering is ingesteld onder de voorwaarde dat de vorderingen in conventie jegens Ithec worden toegewezen.
  • ii) [partij A sub 2] B.V. veroordeelt tot betaling van de redelijke kosten van verweer van [partij B] c.s., nader op te maken bij staat, voor zover het verweer ziet op de aanspraken van Ithec.
3.5.
Aan haar vorderingen legt [partij B] c.s. kort gezegd ten grondslag dat [partij A sub 2] B.V. [partij B] c.s. op grond van artikel 7 van de algemene voorwaarden heeft gevrijwaard tegen alle aanspraken van derden en Ithec ten tijde van de schikkingsonderhandelingen in 2016 nog geen cliënt was en dus een derde in de zin van artikel 7 van de algemene voorwaarden.
3.6.
Ithec c.s. concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [partij B] c.s., dan wel tot afwijzing van hun vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [partij B] c.s. in de kosten van deze procedure.

4.De beoordeling

Conventie
De overeenkomst van opdracht
4.1.
Tussen partijen is in geschil of ten tijde van de schikkingsonderhandelingen in juli 2016 Ithec, naast [partij A sub 2] B.V. als cliënt van [partij B] c.s. moet worden beschouwd, zoals door Ithec c.s. gesteld en door [partij B] c.s. betwist. Volgens [partij B] c.s.. is Ithec wel haar cliënte geweest, maar pas later. In de hiervoor onder 2.4 bedoelde e-mail heeft [partij B sub 3] echter al op 18 juli 2016 aan [partij C] c.s. bericht dat hij ook namens Ithec optrad. In het licht van dat bericht heeft [partij B] c.s. onvoldoende betwist dat [partij B sub 3] al in juli 2016 als advocaat van (ook) Ithec optrad. De rechtbank is daarom van oordeel dat ten tijde van de beweerde tekortkomingen zowel [partij A sub 2] B.V. als Ithec opdrachtgever was van [partij B] c.s.
Heeft [partij B sub 3] een beroepsfout gemaakt?
4.2.
Volgens vaste rechtspraak dient een advocaat als beroepsbeoefenaar de zorgvuldigheid te betrachten die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Het antwoord op de vraag of in een geval als het onderhavige voldoende zorgvuldigheid is betracht, is mede afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij geldt dat de verplichting van een advocaat om een hem opgedragen zaak met zorg te behandelen in beginsel meebrengt dat hij zich niet beperkt tot de verrichtingen waarnaar zijn cliënt uitdrukkelijk heeft gevraagd, maar dat hij zelfstandig beoordeelt wat voor de zaak van nut kan zijn en daarnaar handelt.
4.3.
Ithec c.s. verwijt [partij B sub 3] als hiervoor genoemd dat hij (i) de schikkingsonderhandelingen in 2016 onzorgvuldig heeft gevoerd, (ii) vervolgens Ithec c.s. heeft geadviseerd om in 2022 een nadelige schikking te treffen en (iii) nodeloos heeft geprocedeerd voor de overheidsrechter over geschilpunten waarvoor arbitrage was overeengekomen.
De schikkingsonderhandelingen in 2016
4.4.
[partij B sub 3] heeft in juli 2016 namens Ithec c.s. schikkingsonderhandelingen gevoerd, waarbij de belangen van [partij A sub 2] B.V. als aandeelhouder en die van Ithec als onderneming werden behartigd. Tijdens de mondelinge behandeling is door beide partijen bevestigd dat het de bedoeling van partijen was dat [partij B sub 3] eerst onderhandelingen over de hoofdlijnen van een mogelijke vaststellingsovereenkomst zou voeren, waarna onderhandelingen zouden worden gevoerd over een schriftelijke vaststellingsovereenkomst, die ondertekend zou moeten worden voordat Ithec c.s. dan wel [partij C] c.s. aan de zogenoemde hoofdlijnen gebonden zouden kunnen zijn. In eerste instantie was tussen [naam 1] en [naam 2] nog in geschil wie van de twee de onderneming zou mogen voortzetten. [partij B sub 3] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij met zijn e-mail van 28 juli 2016 aan [naam 1] , waarin staat: ‘
Zoals besproken. Kan jij mij akkoord gegeven, zodat ik de advocaat kan bevestigen en [naam 2] niet meer terug kan?’, enkel bedoelde dat [naam 2] (‘ [naam 2] ’) niet meer terug zou kunnen komen van de afspraak dat [naam 1] (en dus niet [naam 2] ) de onderneming zou voortzetten. Daarbij was het niet de bedoeling dat Ithec c.s. dan wel [partij C] c.s. al gebonden zouden zijn aan een overeenkomst, daar zijn partijen het over eens.
4.5.
Ithec c.s. heeft toegelicht dat het haar bedoeling was dat [naam 2] , in ruil voor de in de e-mail van 27 juli 2016 onder optie 1 genoemde betaling van € 300.000, een ‘ambassadeur’ van Ithec zou moeten worden. Dat ambassadeurschap zou, samengevat, moeten inhouden dat [partij C] c.s. zich gedurende drie jaar actief er voor zou inzetten dat er geen klanten en werknemers zouden vertrekken. Onderdeel van die afspraak zou moeten zijn dat [partij C] c.s. voor iedere vertrekkende klant of werknemer een boete zou moeten betalen, ongeacht of die klant of werknemer naar [partij C] c.s. (of een aan hem gelieerde onderneming) zou vertrekken of naar een derde. [partij B] c.s. heeft betwist dat het de bedoeling van Ithec c.s. was dat die afspraak zou worden gemaakt, althans dat hij hiermee bekend was.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, ten aanzien van de gestelde beroepsfout, in het midden blijven of Ithec c.s. de hiervoor onder 4.5 bedoelde afspraak voor ogen had en of [partij B sub 3] daarmee bekend was. Tussen partijen is immers niet in geschil dat het niet de bedoeling van Ithec c.s. én [partij B sub 3] was dat Ithec c.s. zonder meer aan het in de e-mail van 27 juli 2016 verwoorde voorstel gebonden zou kunnen worden. Door in zijn e-mail van 27 juli 2016 daar niet een afdoende voorbehoud over op te nemen, heeft [partij B sub 3] het risico in het leven geroepen dat zijn cliënten eerder gebonden werden dan was beoogd en zonder dat de voor Ithec c.s. van belang zijnde relatie- en concurrentiebedingen waren uitgewerkt.
4.7.
Aan [partij B sub 3] kan worden toegegeven dat het oordeel van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in zijn arrest van 15 november 2022, gelet op de overige uitspraken in de procedures tussen partijen, enigszins verrassend te noemen is. Dat neemt echter niet weg dat het tot zijn taak als advocaat behoorde om zoveel mogelijk zeker te stellen dat zijn cliënt niet onbedoeld aan een schikking zou worden gebonden. Dat daarvoor wellicht geen 100% garantie kan worden geboden, neemt niet weg dat het voor [partij B sub 3] eenvoudig mogelijk was om (veel) meer buiten twijfel te stellen dat het ging om een ‘verkennend voorstel’ of iets van dien aard en dat voor overeenstemming een nadere schriftelijke uitwerking vereist was. Dat heeft hij nagelaten, waardoor zijn voorstel in de e-mail van 27 juli 2016 tweeërlei kan worden uitgelegd. Het door hem genomen risico heeft zich vervolgens door het oordeel van het gerechtshof geopenbaard.
4.8.
Anders dan [partij B] c.s. betoogt, leidt het feit dat in de toen geldende gedragsregel een verbod gold om in een procedure een beroep te doen op confraternele mededelingen niet tot een ander oordeel. [partij B sub 3] had kunnen en moeten weten dat deze gedragsregel het gerechtshof er niet van hoefde te weerhouden om zijn oordeel mede op zijn confraternele e-mail te stoelen.
4.9.
De slotsom dat [partij B sub 3] , in strijd met de op hem rustende zorgvuldigheidsnorm heeft gehandeld door onvoldoende te bewerkstelligen dat instemming zijdens [partij C] c.s. met een in de e-mail van 27 juli 2016 gegeven optie niet (zonder meer) tot bindende afspraken leidt.
De schikkingsonderhandelingen in 2022
4.10.
Ithec c.s. verwijt [partij B sub 3] ook dat hij haar in 2022, toen het gerechtshof het voor Ithec c.s. ongunstige oordeel had gewezen, onvoldoende heeft geadviseerd c.q. bijgestaan bij de onderhandelingen tijdens de NAI-arbitrage, die tot de uiteindelijke schikking hebben geleid. Ithec c.s. verwijt [partij B sub 3] onder meer dat hij geen cassatieadvies heeft ingewonnen en daarover niet met Ithec c.s. heeft gesproken.
4.11.
De rechtbank stelt voorop dat het aan Ithec c.s. is om voldoende te stellen en te onderbouwen dat [partij B sub 3] in zijn advisering is tekortgeschoten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Ithec c.s. dat onvoldoende gedaan. De schikkingsonderhandelingen bij het NAI vonden kort, ongeveer een week, na de uitspraak van het gerechtshof plaats. Dat de bereikte schikking onvoldoende recht doet aan de materiële positie van Ithec c.s. destijds is door haar niet onderbouwd, en bovendien heeft [naam 1] zelf ook ingestemd met de schikking. Door de schikking aan te gaan heeft Ithec c.s. voorkomen dat zij volledig aan het arrest van het gerechtshof heeft moeten voldoen. Daaraan is dan inherent dat zij door de schikking de mogelijkheid om de uitspraak in cassatie aan te tasten heeft prijsgegeven. Die afweging is mede een persoonlijke: hoeveel risico kan en wil Ithec c.s. nemen. Dat [partij B sub 3] daarbij verwijtbaar onjuist of onzorgvuldig heeft geadviseerd is niet gebleken. Vanwege de korte tijd tussen de uitspraak van het gerechtshof en de schikking was het voor [partij B sub 3] redelijkerwijs niet mogelijk om tussentijds cassatieadvies in te winnen. Dat het, achteraf gezien, beter was geweest om niet toen reeds de schikking aan te gaan (met het risico dat de kans op een schikking werd verspeeld) en eerst onderzoek te doen naar de mogelijkheden van cassatie is door Ithec c.s. onvoldoende onderbouwd.
4.12.
De slotsom is dat Ithec c.s. onvoldoende heeft onderbouwd dat [partij B sub 3] ten aanzien van de schikking in 2022 heeft gehandeld in strijd met de hiervoor onder 4.2 genoemde zorgvuldigheidsnorm.
Heeft [partij B sub 3] nodeloos bij de overheidsrechter geprocedeerd?
4.13.
Het derde verwijt houdt in dat [partij B sub 3] , in reactie op een door [partij C] c.s. bij de rechtbank Midden-Nederland ingestelde procedure, in reconventie namens Ithec c.s. (onder meer) een verklaring voor recht heeft gevorderd dat [naam 2] als ‘bad leaver’ moet worden beschouwd. De daarmee gemoeide kosten zijn volgens [partij C] c.s. nodeloos gemaakt omdat in de aandeelhoudersovereenkomst een arbitragebeding was opgenomen. [partij B] c.s. heeft betwist dat [partij B sub 3] daarmee in strijd heeft gehandeld met de op hem rustende zorgvuldigheidsnorm.
4.14.
De rechtbank is van oordeel dat niet zonder meer kan worden geoordeeld dat [partij B sub 3] in strijd heeft gehandeld met de hiervoor onder 4.2 genoemde zorgvuldigheidsnorm. [partij B sub 3] en Ithec c.s. zagen zich immers geconfronteerd met een door [partij C] c.s. bij de rechtbank aanhangig gemaakte procedure, in weerwil van het arbitragebeding. [partij B sub 3] heeft dat beding niet miskend, want hij heeft namens Ithec c.s. zich beroepen op de onbevoegdheid van de rechtbank in conventie en de niet-ontvankelijkheid van [partij C] c.s. in hun provisionele vordering in conventie. Het is dan niet zonder meer onzorgvuldig om eventuele tegenvorderingen – al dan niet voor de zekerheid – ook in die procedure (in reconventie) in te stellen. Daarbij komt dat [partij C] c.s. zich pas in hoger beroep op het arbitragebeding heeft beroepen, maar op die grond heeft het gerechtshof de procedure niet afgedaan. Ithec c.s. heeft in dat licht onvoldoende onderbouwd dat zij door de gang van zaken is benadeeld.
4.15.
In het licht van het voorgaande heeft Ithec c.s. onvoldoende onderbouwd dat [partij B sub 3] in strijd met de zorgvuldigheidsnorm heeft gehandeld door, geconfronteerd met de door [partij C] c.s. ingestelde procedure, een vordering in reconventie in te stellen.
Schade en aansprakelijkheid
4.16.
Uit het voorgaande volgt dat [partij B sub 3] in strijd heeft gehandeld met de op hem rustende zorgvuldigheidsnorm. Hierna zal worden beoordeeld of hierdoor door Ithec c.s. schade is geleden en wie daarvoor aansprakelijk is. Daartoe zal eerst het door [partij B] c.s. gedane beroep op het vervalbeding in haar algemene voorwaarden worden beoordeeld, vervolgens de vraag wie van [partij B sub 2] c.s. kan worden aangesproken en ten slotte de verschillende door Ithec c.s. gestelde schadeposten.
Vervalbeding algemene voorwaarden
4.17.
[partij B] c.s. beroept zich op het vervalbeding dat in de algemene voorwaarden van het advocatenkantoor is opgenomen. Dit beding luidt als volgt:
‘6. Alle aanspraken jegens [partij B sub 1] vervallen indien deze niet schriftelijk en gemotiveerd zijn ingediend bij [partij B sub 1] binnen één jaar nadat de opdrachtgever bekend was of redelijkerwijs kon zijn met de feiten waarop hij zijn aanspraak baseert.’
4.18.
Het beroep op dit beding faalt. Pas bij het arrest van het gerechtshof uit 2022 is duidelijk geworden dat het door [partij B sub 3] genomen risico zich heeft gerealiseerd. Uit het dossier volgt dat Ithec c.s. samen met [partij B sub 3] onmiddellijk na de getroffen schikking tussen Ithec c.s. en [partij C] c.s. in 2022, en dus kort na het arrest van 15 november 2022, hebben onderzocht of er mogelijk een aansprakelijkstelling bij de verzekeraar van [partij B] c.s. kon worden ingediend wegens een beroepsfout. Dit volgt uit WhatsApp correspondentie tussen [naam 1] en [partij B sub 3] van 21 november 2022 en daarna, die is overgelegd. Op 23 juni 2023 stuurde [partij B sub 3] zelfs een conceptbrief naar Ithec c.s. voor de melding van de aansprakelijkheidsstelling aan de verzekeraar van [partij B] c.s. Op basis van deze feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat [partij B] c.s. tijdig op de hoogte waren van de aanspraken van de aanspraken van Ithec c.s., haar komt daarom geen geslaagd beroep op het vervalbeding toe. Daaraan doet niet af dat Ithec c.s. haar aanspraak niet
schriftelijkheeft ingediend. Daarvoor was immers geen aanleiding nu [partij B sub 3] zelf al met Ithec c.s. en zijn verzekeraar in overleg was over de geleden schade.
Hoofdelijke aansprakelijkheid van [partij B] c.s.
4.19.
De opdracht van Ithec c.s. is in eerste instantie door de eenmanszaak van [partij B sub 2] aanvaard. Op 23 december 2016 is de besloten vennootschap [partij B sub 1] opgericht, waarbij de eenmanszaak in de besloten vennootschap is ingebracht. Ithec c.s. heeft daarom hoofdelijke veroordeling van [partij B sub 2] en [partij B sub 1] gevorderd. Dat is door [partij B] c.s. niet betwist.
4.20.
Wat betreft de aansprakelijkheid van [partij B sub 3] : als de cliënt de advocaat aanspreekt die de opdracht feitelijk heeft uitgevoerd, maar die niet zijn contractuele wederpartij is, kan aansprakelijkheid slechts worden aangenomen met inachtneming van de daarvoor in artikel 6:162 BW gestelde eisen. [1] [partij B] c.s. heeft in het licht van de gemotiveerde stellingen van Ithec c.s. onvoldoende weersproken dat de beroepsfout van [partij B sub 3] eveneens leidt tot de persoonlijke aansprakelijkheid van [partij B sub 3] op grond van artikel 6:162 BW.
4.21.
De rechtbank is dus van oordeel dat [partij B] c.s. hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die Ithec c.s. door de beroepsfout heeft geleden.
Schade - algemeen
4.22.
Als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding geldt in het algemeen dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven.
Kosten aan juridische procedures (vordering IV onder a)
4.23.
Ithec c.s. stelt dat zij kosten heeft gemaakt ten aanzien van een aantal gerechtelijke procedures, die zij zonder de beroepsfout van [partij B sub 3] niet had hoeven maken. Het betreft onder meer de volgende procedures:
  • de procedure bij de Rechtbank Midden-Nederland in conventie en reconventie tussen enerzijds [bedrijfsnaam] en anderzijds [partij A sub 2] B.V. en Ithec. In die procedure in conventie vorderde [bedrijfsnaam] immers nakoming van de (koop)overeenkomst, die tot stand zou zijn gekomen door de aanvaarding van de e-mail van [partij B sub 3] van 27 juli 2016;
  • de twee procedures in hoger beroep in dezelfde zaak;
  • de arbitrageprocedure bij het NAI (vanwege de onbevoegdheidsverklaring van de overheidsrechter over de vordering tot nakoming van [bedrijfsnaam] ).
4.24.
Van de zijde van [partij B sub 1] is onvoldoende betwist dat, als [partij B sub 3] geen beroepsfout had gemaakt, die procedures niet zouden zijn gevoerd. De rechtbank overweegt daarbij dat deze procedures hun oorsprong (lijken te) vinden in de opvatting van [partij C] c.s. dat partijen in het verlengde van de e-mail van [partij B sub 3] van 27 juli 2016 een bindende overeenkomst hebben gesloten en dat die opvatting zijn grond vindt in de door [partij B sub 3] geboden interpretatieruimte. Dat brengt met zich dat een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen de nalatigheid van [partij B sub 3] en de door Ithec c.s. betaalde kosten van de procedures.
4.25.
Ten aanzien van de procedure in reconventie tussen enerzijds [bedrijfsnaam] en anderzijds [partij A sub 2] B.V. en Ithec is de rechtbank van oordeel dat Ithec c.s. onvoldoende heeft onderbouwd dat een causaal verband bestaat tussen de beroepsfout en de kosten die aan die procedure in zowel eerste aanleg als hoger beroep zijn gemaakt. Tussen Ithec c.s. en [partij C] c.s. was immers reeds onmin ontstaan en niet valt uit te sluiten dat [naam 2] ook zonder de bewuste e-mail van [partij B sub 3] als ‘bad leaver’ had kunnen worden aangemerkt en dat partijen daarover hadden kunnen procederen.
4.26.
De slotsom is dat Ithec c.s. aanspraak kan maken op de vergoeding van de kosten die zij heeft gemaakt voor de vier hiervoor onder 4.23 genoemde procedures. Die kosten betreffen uitsluitend het voor die procedures aan [partij B] c.s. betaalde honorarium. Ithec c.s. heeft de hoogte daarvan begroot door het totaal de in die betreffende periode aan [partij B] c.s. betaalde honorarium (€ 145.000) te delen door het totaal aantal procedures dat [partij B] c.s. in die periode voor haar heeft gevoerd (8) en te vermenigvuldigen met het aantal procedures dat volgens haar het gevolg zijn van de beroepsfout van [partij B sub 3] (5). Volgens Ithec c.s. bedraagt de schade dus 5/8 van € 145.000.
4.27.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [partij B] c.s. die methode van schadeberekening onvoldoende betwist, zij het dat de rechtbank van oordeel is dat slechts 4 van de 8 procedures het gevolg zijn van de beroepsfout van [partij B sub 3] . De rechtbank weegt daarbij mee dat [partij B] c.s. zelf ook beschikt over de gegevens waarmee de schade (concreet of abstract) kan worden beoordeeld, het gaat immers om haar eigen in rekening gebrachte honorarium. Dat maakt niet dat de stelplicht en bewijslast bij haar komt te liggen, die blijft conform de hoofdregel bij Ithec c.s., maar dat maakt wel dat aan [partij B] c.s. enige eisen mogen worden gesteld ten aanzien van haar betwisting. [partij B] c.s. heeft er echter mee volstaan te verwijzen naar de op Ithec c.s. rustende stelplicht, de grondslag van de vordering te betwisten en er op te wijzen dat niet duidelijk is of Ithec dan wel [partij A sub 2] B.V. de schade heeft geleden (dan wel welke partij welk deel).
4.28.
Aldus heeft [partij B] c.s. niet de omvang van het door Ithec c.s. als uitgangspunt genomen totale honorarium betwist en evenmin het aan de schadeberekening ten grondslag liggen de uitgangspunt betwist dat het honorarium grosso modo gelijkelijk over de verschillende procedures moet worden verdeeld. Dat had wel van [partij B] c.s. mogen worden verwacht, zonder dat zij daarbij in feite zou worden belast met het bewijs van exacte omvang van de (gestelde) vordering van Ithec c.s. De rechtbank zal de gevorderde schade daarom begroten conform de door Ithec c.s. voorgestelde methode.
4.29.
De rechtbank gaat daarbij voorbij aan het betoog van [partij B] c.s. dat zij de aan de facturen ten grondslag liggende werkzaamheden wel heeft uitgevoerd en dat dit niet ongedaan kan worden gemaakt. Aan de vordering van Ithec c.s. ligt immers ten grondslag dat zij deze kosten heeft moeten maken vanwege de door [partij B sub 3] gemaakte beroepsfout en dus de stelling dat zij deze kosten, de beroepsfout weggedacht, niet had hoeven maken. Vanuit die benadering is, anders dan bij ontbinding, niet van belang of tegenover de gefactureerde kosten ook uitgevoerde werkzaamheden staan.
4.30.
Nu Ithec c.s. er voor heeft gekozen haar schade abstract te onderbouwen en het aldus aan de rechtbank laat om deze te begroten (art. 6:97 BW), ziet de rechtbank aanleiding om bij die begroting mee te wegen dat als [partij C] c.s. zich er naar aanleiding van de e-mail van [partij B sub 3] niet op had (kunnen) beroepen dat een bindende overeenkomst was gesloten, het waarschijnlijk is dat partijen in dat geval verder hadden moeten onderhandelen over de uittreding van [naam 2] , in welk geval Ithec c.s. waarschijnlijk ook kosten had moeten maken voor werkzaamheden van [partij B sub 3] , die immers die onderhandelingen begeleidde. De rechtbank zal daarom, naar analogie van art. 6:100 BW, de door Ithec c.s. geleden schade vaststellen op 70% van het bedrag dat volgens Ithec c.s. gemoeid was met de vier procedures die het gevolg zijn van de beroepsfout.
4.31.
De rechtbank zal de schade van Ithec c.s. daarom begroten op 4/8 van € 145.000 maal 70% = € 50.750 en [partij B] c.s. veroordelen tot betaling van dat bedrag aan Ithec c.s.
Koopprijs aandelen (vordering IV onder b)
4.32.
Ithec c.s. stelt dat zij door de beroepsfout schade heeft geleden die gelijk staat aan het schikkingsbedrag van € 75.000, dat zij moest betalen aan [bedrijfsnaam] voor de verkrijging van de door [bedrijfsnaam] gehouden stemrechtloze aandelen. Volgens Ithec c.s. had zij dat bedrag voor de aandelen niet hoeven te betalen in de hypothetische situatie dat de beroepsfout niet had plaatsgevonden. [partij B] c.s. heeft deze schade gemotiveerd betwist, onder meer door te wijzen op het feit dat [partij A sub 2] B.V. in ruil voor die betaling deze aandelen heeft verkregen die weliswaar stemrechtloos waren, maar wel winstrechten gaven. In het licht van die betwisting heeft Ithec c.s. onvoldoende onderbouwd dat [partij A sub 2] B.V. als onderdeel van de schikking voor de verkregen aandelen een te hoge prijs heeft betaald en dat dit het rechtstreekse gevolg is van de beroepsfout van [partij B sub 3] . De rechtbank zal deze vordering daarom afwijzen.
Kwijtschelden overtreding geheimhoudingsbeding en restant geldlening (vordering IV onder c en e)
4.33.
Ithec c.s. vordert een bedrag van € 30.000, wat overeenkomt met het bedrag dat [partij C] c.s. verschuldigd was vanwege schending van het geheimhoudingsbeding (zie hiervoor onder 2.20), maar wat in de schikkingsonderhandelingen is prijsgegeven. Daarnaast vordert Ithec c.s. € 12.000, te vermeerderen met rente, vanwege een in de schikking prijsgegeven geldlening. Deze bedragen behelzen in feite een deel van de prijs die door Ithec c.s. is betaald voor de aandelen en de overige voorwaarden van de schikking (zoals finale kwijting over en weer). Ook hiervoor geldt dat Ithec c.s., in het licht van het gemotiveerde verweer van de zijde van [partij B] c.s., dat Ithec c.s. onvoldoende heeft onderbouwd dat Ithec c.s. met de schikking een te hoge prijs heeft betaald voor de aandelen (en de overige gemaakte afspraken) en dat dit het rechtstreekse gevolg is van de beroepsfout van [partij B sub 3] . De rechtbank zal deze vorderingen daarom afwijzen.
Schade als gevolg van het conservatoir beslag (vordering IV onder d en f)
4.34.
Ithec c.s. stelt dat zij door de beroepsfout schade hebben geleden als gevolg het conservatoir beslag dat door [bedrijfsnaam] was gelegd. Deze kosten zouden bestaan uit extra transactiekosten en accountantskosten, en gemist rendement. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Ithec c.s. onvoldoende gemotiveerd gesteld dat zij deze schade als gevolg van de beroepsfout hebben geleden. Ithec c.s. heeft ter zitting toegelicht dat de extra transactiekosten en accountantskosten voor noodzakelijke voorzorgsmaatregelen waren om nieuwe beslagen te voorkomen. Niet is gebleken dat [bedrijfsnaam] verlof voor een repeterend beslag had gekregen en ook is onvoldoende gebleken dat een vrees bestond voor een nieuw beslag, mede gelet op het feit dat het eerdere conservatoir beslag doel had getroffen. Dat Ithec c.s. uit eigen beweging aanleiding heeft gezien om bepaalde voorzorgsmaatregelen te treffen kan [partij B] c.s. niet zonder meer worden nagedragen. De vordering ten aanzien van gemist rendement wordt als onvoldoende onderbouwd afgewezen. Ithec c.s. heeft noch de gekozen rendementsgrondslag, noch de duur van de periode waarover zij stelt rendement te hebben gemist toegelicht en onderbouwd.
4.35.
Vordering IV onder d en f wordt daarom afgewezen.
Kosten Schenkeveld Advocaten (vordering IV onder g)
4.36.
Ithec c.s. heeft – na vermindering van eis – een bedrag van € 6.722,20 gevorderd in verband met door haar huidige advocaat gemaakte buitengerechtelijke kosten. [partij B] c.s. heeft betwist dat door Ithec c.s. buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. Ithec c.s. heeft niet voldoende onderbouwd welke buitengerechtelijke werkzaamheden zijn uitgevoerd en welke kosten daarmee waren gemoeid. In het licht van de betwisting van de zijde van [partij B] c.s. wordt deze post daarom als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
Gemiste kans op de gewenste schikkingsovereenkomst (vordering IV onder h)
4.37.
Ten slotte stelt Ithec c.s. dat Ithec schade heeft geleden door verloren klanten en/of werknemers als gevolg van de beroepsfout van [partij B sub 3] . Als gevolg van die fout zou immers de kans verloren zijn gegaan dat [partij C] c.s. zou hebben ingestemd met de door [naam 1] beoogde afspraak over het ‘ambassadeurschap’ (zie hiervoor onder 4.5). Volgens Ithec c.s. heeft zij door vertrokken klanten en werknemers een verlies van € 800.000 geleden. Omdat zij ook bij de door haar voorgestane deal € 300.000 aan [partij C] c.s. had moeten betalen, gaat zij uit van een schade van € 500.000. Daarvan vordert zij de helft, stellende dat de fout van [partij B sub 3] leidt tot het verlies van een kans en die kans 50% betrof.
4.38.
[partij B] c.s. heeft ook deze schadepost betwist. Zij wijst erop dat uit het vonnis en arrest gewezen in de zaak tussen enerzijds Ithec en anderzijds [naam 2] en zijn echtgenoot, [bedrijfsnaam] B.V. en Sanmelior ICT B.V. is vast komen te staan dat één klant van Ithec (indirect) naar [naam 2] is overgegaan. Hiervoor moest een vergoeding vanuit [partij C] c.s. aan Ithec worden betaald op grond van de managementovereenkomst, zo heeft zowel de rechtbank als het hof geoordeeld. Verder is niet vast komen te staan dat andere klanten zijn overgegaan. [partij B] c.s. betwist dat Ithec c.s. bij de onderhandelingen in 2016 het door Ithec c.s. gestelde doel voor ogen had. Zelfs al zou een dergelijke afspraak zijn gemaakt, is niet komen vast te staan dat de beroepsfout van [partij B sub 3] heeft geleid tot het vertrek van klanten of werknemers naar derden vanwege het ontbreken van de ‘ambassadeurschap’ van [partij C] c.s.
4.39.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of Ithec c.s. in 2016 ten doel had met [partij C] c.s. af te spreken dat deze een ‘ambassadeur’ van Ithec zou worden in die zin dat hij een bedrag zou moeten betalen voor iedere vertrekkende klant of werknemer, en of [partij B sub 3] daarvan op de hoogte was. Wat daar ook van zij, uit de correspondentie tussen [partij B sub 3] en (de raadsman van) [partij C] c.s. blijkt niet dat dit aan hen is voorgesteld. Bovendien, als dit element onderdeel zou zijn van het door [partij B sub 3] gedane voorstel, dan zou [partij C] c.s. daar, in de redenering van het gerechtshof, ook aan gebonden zijn geweest. Uit niets blijkt dus dat [partij C] c.s. bereid zou zijn geweest om een verregaande afspraak te maken als door [naam 1] beoogd, waarbij Velthuizen c.s. had moeten betalen voor iedere vertrekkende klant of werknemer, ongeacht naar wie deze klant/werknemer zou vertrekken.
4.40.
Bezien in het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat Ithec c.s. onvoldoende onderbouwd hebben dat de beroepsfout van [partij B sub 3] weggedacht, zij met [partij C] c.s. een afspraak over het ‘ambassadeurschap’ zou hebben getroffen danwel dat daartoe een reële kans bestond. Aan de vraag welk nadeel Ithec c.s. heeft geleden doordat geen afspraak over het ‘ambassadeurschap’ is gemaakt wordt daarom niet toegekomen.
4.41.
Vordering IV onder h wordt derhalve afgewezen.
Ontbinding (vordering II en III)
4.42.
In het voorgaande is vastgesteld dat [partij B sub 2] (Advocaten) toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar uit de overeenkomst tot opdracht voortvloeiende verplichtingen. De vraag die nu voorligt, is of die tekortkoming de gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst tussen Ithec c.s. en [partij B sub 2] (Advocaten), zoals is gevorderd, rechtvaardigt. Dat hangt samen met de aard van de tekortkoming en de vraag in hoeverre de belangen van Ithec c.s. door de fout zijn geschaad. [partij B] c.s. heeft geen verweer tegen de ontbinding gevoerd. Wel heeft zij aangevoerd dat Ithec c.s. geen bedragen aan de ontbinding heeft gekoppeld.
4.43.
De rechtbank zal de overeenkomst tussen Ithec c.s. en [partij B sub 2] (Advocaten) gedeeltelijk ontbinden, maar alleen voor zover het ziet op de advisering van [partij B sub 3] omtrent de schikkingsonderhandelingen van juli 2016, nu de beroepsfout van [partij B sub 3] uitsluitend op die deelopdracht ziet. Uit vordering III maakt de rechtbank op dat de door de ontbinding ontstane ongedaanmakingsverbintenis zit begrepen in de hiervoor onder 4.23 bedoelde schade bestaande uit het honorarium van [partij B] c.s. Vordering III mist daarom zelfstandige betekenis en behoeft geen zelfstandige behandeling.
Verklaring voor recht (vordering I)
4.44.
Ithec c.s. vordert een verklaring voor recht dat [partij B] c.s. tekort is geschoten in de nakoming c.q. onrechtmatig heeft gehandeld en uit dien hoofde schadeplichtig is jegens Ithec c.s. Deze vordering zal bij gebrek aan belang worden afgewezen (art. 3:303 BW), nu de rechtbank in dit vonnis heeft vastgesteld dat [partij B sub 3] een beroepsfout heeft gemaakt en de door Ithec c.s. gestelde schade in dit vonnis al heeft beoordeeld.
Slotsom
4.45.
De slotsom is dat de rechtbank oordeelt dat [partij B sub 3] in strijd met de op hem rustende zorgvuldigheidsnorm heeft gehandeld door onvoldoende te bewerkstelligen dat instemming zijdens [partij C] c.s. met een in de e-mail van 27 juli 2016 gegeven optie niet (zonder meer) tot bindende afspraken leidt, dat [partij B] c.s. hoofdelijk aansprakelijk is voor de daardoor door Ithec c.s. geleden schade en dat deze schade wordt begroot op € 50.750.
Reconventie
Aan de vorderingen in reconventie van [partij B] c.s. ligt de stelling ten grondslag dat Ithec in juli 2016 geen cliënt van [partij B sub 2] was. Nu in conventie is vastgesteld dat Ithec wel een cliënt van [partij B sub 2] in juli 2016 was en werd bijgestaan door [partij B sub 3] (zie hiervoor onder 4.1), mist die vordering feitelijke grondslag. De rechtbank wijst dus de vorderingen van [partij B] c.s. af.
Proceskosten in conventie en reconventie
4.46.
[partij B] c.s. is in zowel conventie als reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen.
4.47.
De proceskosten van Ithec c.s. in conventie worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat
7.004,00
(2 punten × € 3.502,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
13.875,22
4.48.
De proceskosten van Ithec c.s. in reconventie worden begroot op:
- salaris advocaat
3.502,00
(1 punt × € 3.502,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.641,00
4.49.
De over de proceskosten gevorderde rente wordt toegewezen als uitgewerkt in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [partij B] c.s. hoofdelijk om aan Ithec c.s. te betalen een bedrag van € 50.750,
5.2.
veroordeelt [partij B] c.s. in de proceskosten van € 13.875,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in reconventie
5.3.
wijst de vorderingen van [partij B] c.s. af,
5.4.
veroordeelt [partij B] c.s. in de proceskosten van € 3.641,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en reconventie
5.5.
veroordeelt [partij B] c.s. tot betaling van € 92,00 plus de kosten van betekening als [partij B] c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.6.
verklaart de veroordelingen onder 5.1, 5.2, 5.4 en 5.5 uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door (dhr.) mr. S.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2025.
3418

Voetnoten

1.HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2745.