ECLI:NL:RBDHA:2025:13180

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
C/09/686670 / KG ZA 25-551
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag op onroerend goed onder voorwaarden in kort geding

In deze zaak, die op 9 juli 2025 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, vorderden eisers, [eisers] c.s., de opheffing van een conservatoir beslag dat op hun woning was gelegd door gedaagden, [gedaagden] c.s. De eisers waren vennoten van een vennootschap onder firma, waarvan de gedaagden de exploitatie hadden voortgezet na het uittreden van de eisers. De eisers stelden dat de vorderingen van de gedaagden ondeugdelijk waren, omdat zij als vennoten uit de vennootschap waren getreden en een afwikkeling diende plaats te vinden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van de gedaagden niet summierlijk ondeugdelijk waren, maar besloot het conservatoir beslag op te heffen onder de voorwaarde dat de netto-opbrengst van de verkoop van het onroerend goed in depot zou blijven bij een notaris totdat er duidelijkheid was over de verdeling van de opbrengst. De voorzieningenrechter wees ook het verzoek om een beslagverbod af, omdat dit niet toewijsbaar was. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/686670 / KG ZA 25-551
Vonnis in kort geding van 9 juli 2025
in de zaak van

1.[eiser] ,2. [eiseres] ,

beiden wonende te [woonplaats 1] ,
eisers,
hierna samen te noemen: [eisers] c.s.,
advocaat: mr. L. Hennink,
tegen

1.V.O.F. [gedaagde 1] , te [vestigingsplaats] ,2. [gedaagde 2] , te [woonplaats 2] ,3. [gedaagde 3] , te [woonplaats 2] ,

gedaagden,
hierna samen te noemen: [gedaagden] c.s.,
advocaat: mr. M.P.J. van der Linden.

1.De procedure

1.1.
Het procesverloop is als volgt:
- de dagvaarding van 19 juni 2025, met producties 1 tot en met 13;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 3;
- de brief van 2 juli 2025 van de zijde van [eisers] c.s.;
- de mondelinge behandeling van 7 juli 2025;
- de pleitnota van de advocaat van [eisers] c.s.;
- de pleitnota van de advocaat van [gedaagden] c.s.
1.2.
Op 9 juli 2025 is door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking, die is vastgesteld op
16 juli 2025.

2.De feiten

2.1.
De vennootschap onder firma [gedaagde 1] exploiteert een autogarage. [eisers] c.s. en [gedaagden] waren vennoten van deze vennootschap onder firma.
2.2.
Op 17 juli 2024 schreef de heer [eisers] het volgende aan [gedaagden] :
‘Hoi [gedaagde 2] ,
Sinds mijn ongeval afgelopen februari hebben [eiseres] en ik meerdere keren aangegeven uit onze VOF [gedaagde 1] te willen en zullen stappen. Hoewel jou dat in eerste instantie ook een goed idee leek (…), ben je daar later op teruggekomen en zit er tot op heden eigenlijk geen schot in de ontwarring van onze zakelijke knoop.
In tweede instantie hebben we [naam] ingeschakeld om de communicatie tussen ons op gang te houden. Dat ging eigenlijk prima met als uitgangspunt zonder escalatie de vof te beëindigen en een eindafrekening (zgn. vereffening) op basis van 50/50 op te stellen en te effectueren. Je hebt daarbij steeds aangegeven het bedrijf voort te willen zetten. (…)
Door afgelopen week zonder enig overleg de wachtwoorden te veranderen drijf je het proces op de spits, dat was zeker niet mijn keus maar dwingt me wel om mijn aandeel veilig te stellen. (…)
Het bedrag van € 159.689,= heb ik opgenomen als voorschot op de definitieve afwikkeling. Ik zal voldoende saldo aanhouden om bij een eventueel verschil in mijn nadeel dit te kunnen aanvullen. Ik ga ervanuit dat je omgekeerd hetzelfde doet. Als je behoefte hebt aan meer zekerheid dan stel ik voor dat we ieder een gelijk bedrag van € 20.000,= op de zgn. derdenrekening van een notaris of advocaat storten en dat we de definitieve afrekening via de weg laten verlopen. (…)
[eiseres] en ik hebben ons uitgeschreven bij de KvK.’
3.4.
Op 18 juli 2024 zijn [eisers] c.s. als vennoten van de vennootschap onder firma [gedaagde 1] uitgeschreven. Vervolgens hebben [gedaagden] de autogarage voortgezet.
3.5.
Op 9 mei 2025 heeft de voorzieningenrechter verlof verleend voor het leggen van conservatoir derdenbeslag en conservatoir beslag op het onroerend goed aan de [adres] in [woonplaats 1] – de woning van [eisers] c.s., met begroting van de vordering inclusief rente en kosten op € 207.595,00. Het beslag is op 12 mei 2025 op het onroerend goed gelegd. Ook is er conservatoir derdenbeslag op de bankrekeningen van [eisers] c.s. gelegd. Dit beslag heeft doel getroffen tot een bedrag van € 11.138,72.
2.3.
Bij dagvaarding van 26 mei 2025 is de bodemprocedure aanhangig gemaakt.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] c.s. vorderen na wijziging van eis - samengevat – dat de voorzieningenrechter:
1. primair [gedaagden] c.s. beveelt het in deze gelegde beslag op te heffen binnen 2 dagen na betekening van het vonnis, op verbeurte van een dwangsom;
subsidiair [gedaagden] c.s. beveelt het gelegde conservatoir beslag op het woonhuis aan de [adres] te [postcode] [plaats] , kadastraal bekend [kadastraal nummer] , op te heffen en opgeheven te houden, onder voorwaarde dat de overwaarde van € 165.103,85 onder de notaris blijft, totdat de voorzieningenrechter heeft besloten dat het beslag geheel opgeheven dient te worden, of totdat in de bodemprocedure vonnis is gewezen, waarin wordt bepaald, dat gedaagden geen vordering op eisers hebben. Dit op verbeurte van een dwangsom van € 50.000,00.
2. [gedaagden] c.s. verbiedt voor dezelfde vordering wederom beslag te leggen, tevens op verbeurte van een dwangsom;
3. [gedaagden] c.s. veroordeelt in de kosten van dit geding.
.
3.2.
[eisers] c.s. leggen aan hun vorderingen het volgende ten grondslag. Volgens [eisers] c.s. zijn de vorderingen van [gedaagden] c.s. summierlijk ondeugdelijk. Nu [eisers] c.s. als vennoten uit de vennootschap onder firma zijn getreden, moet een afwikkeling tussen partijen plaatsvinden. Bij deze afwikkeling zullen [eisers] c.s. een bedrag toekomen dat gelijk is aan of hoger is dan het bedrag dat [eisers] c.s. van de rekening van de vennootschap onder firma hebben opgenomen. Hierdoor zullen [gedaagden] c.s. geen vorderingen jegens [eisers] c.s. hebben.
3.3.
[gedaagden] c.s. voeren verweer. [gedaagden] c.s. concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] c.s., dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] c.s., met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] c.s. in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze kortgedingprocedure vorderen [eisers] c.s. primair de opheffing van ‘het in deze gelegde beslag’. Naar de voorzieningenrechter begrijpt, vorderen [eisers] c.s. de opheffing van conservatoir beslag dat op hun woning is gelegd. Dit volgt uit de stukken en de gegeven toelichting van [eisers] c.s. tijdens de mondelinge behandeling. De voorzieningenrechter begrijpt verder dat [eisers] c.s. hun woning hebben verkocht en deze aan de kopers willen leveren, maar dat het conservatoir beslag hen daarin belemmert.
4.2.
De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld (artikel 705 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Bij de beoordeling of een beslag moet worden opgeheven, maakt de voorzieningenrechter ook een afweging van de wederzijdse belangen, waarbij hij beoordeelt of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag.
Geen sprake van vorderingen die summierlijk ondeugdelijk zijn
4.3.
Anders dan [eisers] c.s. betogen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vorderingen van [gedaagden] c.s. jegens [eisers] c.s. niet summierlijk ondeugdelijk zijn.
De vraag aan wie van partijen welk bedrag toekomt nadat het vermogen van de vennootschap is verdeeld, is een vraag die het bestek van deze kortgedingprocedure te buiten gaat. De voorzieningenrechter zal zich dan ook in dit kort geding niet voorshands uitlaten over de beantwoording van die vraag. Zelfs al zouden [eisers] c.s. vanwege de afwikkeling van de vennootschap onder firma een bedrag toekomen, brengt dat niet zonder meer met zich mee dat de vorderingen van [gedaagden] c.s. ondeugdelijk zijn. Die vorderingen zien met name op de vraag of [eisers] c.s. € 159.689,00 mochten onttrekken aan het vermogen van de vennootschap onder firma. Het is niet in geschil dat [eisers] c.s. geld van de rekening van de vennootschap onder firma naar hun eigen rekening hebben overgemaakt en zij die gelden hebben aangewend. Niet aannemelijk is geworden dat voor die opname een rechtsgrond bestond.
Belangenafweging leidt tot opheffing beslag op het onroerend goed onder voorwaarde
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat een belangenafweging niet tot toewijzing van de primaire vordering van [eisers] c.s. leidt. Niettemin ziet de voorzieningenrechter bij deze belangenafweging aanleiding om het conservatoir beslag op het onroerend goed op te heffen, maar dan onder de voorwaarde dat:
de netto opbrengst van de verkoop van dit onroerend goed, zijnde de volledige opbrengst onder aftrek van de eventuele verkoopkosten en onder aftrek van de hypotheekschuld, op kosten van eisers in depot zal blijven bij de instrumenterende notaris vanaf de overdracht op 10 juli 2025 totdat ofwel in gezag van gewijsde ofwel bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde rechterlijke uitspraak ofwel in een vaststellingsovereenkomst tussen partijen is bepaald wie van partijen voor welk gedeelte recht heeft op het zich in depot bevindende bedrag, waarna het depotbedrag door de notaris zal worden uitgekeerd overeenkomstig die rechterlijke uitspraak of regeling tussen partijen.
4.5.
[eisers] c.s. hebben het onroerend goed aan derden verkocht. Ter zitting is gebleken dat de verkoop van het onroerend goed een netto opbrengst van € 165.103,85 zal opleveren. Partijen hebben ter zitting toegelicht dat [eisers] c.s. aan [gedaagden] c.s. hebben aangeboden om de netto-opbrengsten van de verkoop van het onroerend goed ten behoeve van [gedaagden] c.s. in depot te houden. Hoewel dit bedrag lager is dan de vordering zoals die in het verlof is begroot (€ 207.595,00), is geen van partijen erbij gebaat als de levering aan de kopers geen doorgang vindt. Dit zou er immers toe kunnen leiden dat [eisers] c.s. contractuele boetes verschuldigd zullen worden aangezien zij niet op 10 juli 2025 hun woning onbezwaard zullen kunnen leveren aan de kopers, welke boetes zullen concurreren met een eventuele vordering van gedaagden. Verder is gebleken dat partijen zelf niet tot een oplossing zijn gekomen, omdat zij het niet eens konden worden over de voorwaarden waaronder de overwaarde in depot zou worden gehouden. Tegen deze achtergrond acht de voorzieningenrechter het voortduren van het conservatoir beslag op het onroerend goed niet gerechtvaardigd en zal hij het conservatoir beslag op het onroerend goed opheffen onder de voorwaarde zoals beschreven in randnummer 4.3. Nu de voorzieningenrechter zelf het beslag onder voorwaarde zal opheffen, is het opleggen van een dwangsom niet aan de orde.
Geen beslagverbod
4.6.
Daarnaast vorderen [eisers] c.s. een beslagverbod. De voorzieningenrechter zal deze vordering afwijzen, omdat het gevorderde verbod op beslaglegging in de toekomst niet voor toewijzing vatbaar is. Het staat [gedaagden] c.s. vrij om, desgewenst, nieuwe beslagrekesten in te dienen, aangezien elk nieuw verzoek op zijn eigen merites wordt beoordeeld. [gedaagden] c.s. zal daarbij op grond van artikel 21 Rv uiteraard wel gehouden zijn om informatie te verstrekken over dit beslag en dit vonnis.
Compensatie proceskosten
4.7.
Omdat [eisers] c.s. pas bij de mondelinge behandeling hun subsidiaire vordering hebben ingesteld en zij niet overwegend in het gelijk worden gesteld, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten van partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op het gelegde conservatoir beslag op het onroerend goed aan de [adres] te [postcode] [woonplaats 1] , kadastraal bekend [kadastraal nummer] , onder de voorwaarde dat de netto opbrengst van de verkoop van dit onroerend goed, zijnde de volledige opbrengst onder aftrek van de eventuele verkoopkosten en onder aftrek van de hypotheekschuld, op kosten van eisers in depot zal blijven bij de instrumenterende notaris vanaf de overdracht op 10 juli 2025 totdat ofwel in gezag van gewijsde ofwel bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde rechterlijke uitspraak ofwel in een vaststellingsovereenkomst tussen partijen is bepaald wie van partijen voor welk gedeelte recht heeft op het zich in depot bevindende bedrag, waarna het depotbedrag door de notaris zal worden uitgekeerd overeenkomstig die rechterlijke uitspraak of regeling tussen partijen;
5.2.
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2025.
3418